Grimmige lach, geschilderd met dierenbloed
Je gaat het pas zien als je het doorhebt.*
Wieteke van Zeil over opmerkelijke en veelbetekenende bijzaken in de beeldende kunst. Deze week: blinde lach.
(*Johan Cruijff)
Wie lacht, bevindt zich in een vrije zone. Zo'n fijne mentale ruimte waar de regels even niet gelden, macht geen greep op je heeft, ingesleten gewoonten niet meer vanzelfsprekend zijn - zelfs als het een ongemakkelijke lach is. Ze staat boven de etiquette, de lach zélf maakt die fatsoensregels immers belachelijk.
Ergens in je kindertijd krijg je dat door, gevoelsmatig; de enorme automie die er in de lach schuilt - het gevoel als je grijnst om je vader, je leraar of degene in de klas die de baas speelt, is onoverwinnelijk. Ik las dat de nar vroeger aan het hof zowel een lage als een van de hoogste sociale posities had: hij lijkt er een beetje bij te bungelen, maar ondertussen kan hij zonder gevolgen alle regels en machtsverhoudingen ridiculiseren en daarmee zelfs invloed hebben.
In de kunst braken schilders als Frans Hals conventies door mensen uit de hoogste burgerlijke klasse lachend af te beelden, waardoor die mensen veel toegankelijker overkomen.
IJzige fataliteit
Maar als de lach gebonden en geblinddoekt is, zoals hier, wordt het grimmig. En helemaal als de verf opzettelijk zo vegerig is dat alles wat je ziet lijkt op een vage foto - je knijpt vanzelf je ogen toe om scherp te stellen wat niet helder te krijgen is. Dit beeld roept iets op dat het tegenovergestelde is van geruststelling en instemming; er zit een ijzige fataliteit in.
En dan is het ook nog deels met dierenbloed geschilderd - omdat het een intense kleur heeft, zegt kunstenaar Helmut Stallaerts (1982) desgevraagd, en het associaties oproept met lichamelijkheid en de dood. Het is een van de hardnekkigste details die ik ooit heb opgeslagen, en hij dwong zich deze week weer naar de oppervlakte.
De mannen slaan gebroederlijk hun armen om elkaar heen, ze gieren het uit maar ondertussen kunnen ze elk moment in het ravijn voor hen donderen. Een lach die steeds beangstigender wordt naarmate je er langer naar kijkt - alsof ze de hele mensheid met zich mee kunnen sleuren. De jonge Vlaamse kunstenaar haalt hier een geweldige truc uit met je referentievermogen als kijker.
De kunstenaar als nar
Want het doet óók heel erg denken aan een schilderij van een oude Vlaamse meester: Pieter Bruegel de Oudes De parabel van de blinden, de klassieke (en bijbelse) gelijkenis over onwetenden die onwetendheid voortbrengen. Dat werd geschilderd in 1568: twee jaar na de Beeldenstorm.
Bruegel bevond zich in het hart van de religieuze repressie: vanuit het Zuiden, waar de katholieken met harde hand de ketters eronder hielden, en vanuit het Noorden, waar militante protestanten andersdenkenden hun norm probeerden op te leggen door kunstwerken te verbieden en te vernietigen. Bruegels blinden zitten aan elkaar vast en de leider, vooraan, is al in een kuil gevallen - de rest zal volgen, als aan elkaar geketende bergbeklimmers.
Stallaerts beschouwt de kunstenaar als nar, vertelde hij eens in een interview. Die macht ter discussie stelt, die kan confronteren vanuit een vrije zone. Een spel, zoals het gedrag van de nar een spel was, maar niet vrijblijvend: de kunstenaar draagt verantwoordelijkheid voor het confronterende dat hij toont, en trekt de kijker daarin mee: wie het ziet, moet er maar mee aan de slag, op eigen risico. Hij stuurt je het bos in, hier, denk zelf maar. En vraagt daarmee om het tegenovergestelde van blinde aanname.