Gewoon jezelf, net als iedereen
De samenleving valt uiteen in allemaal individuen, luidt het cliché. Maar in de praktijk kiest de mens nog steeds voor de massa....
De Nederlander van de 21ste eeuw is een stoere individualist die zich niet de wet laat voorschrijven door kerk en staat. Een mondige burger, een zelfbewuste consument die zijn eigen levensstijl in elkaar knutselt, een samenraapsel van hoogstpersoonlijke keuzen.
Zo is althans het dominante beeld. `Ik` is de hoeksteen van het maatschappelijk debat. `De` individualisering wordt soms bejubeld: de burger heeft zich bevrijd van de knellende banden van geloof en gemeenschap. Vaak wordt zij ook verguisd: de samenleving zou atomiseren, omdat `iedereen` alleen nog met zichzelf bezig is.
Minder vaak wordt individualisering empirisch onderzocht. Klopt het eigenlijk wel dat moderne mensen in de supermarkt van stijlen hun karretje volgooien, tot er een hoogstpersoonlijk `ik` ontstaat? In recent onderzoek uit Nederland en Vlaanderen wordt die gedachte sterk gerelativeerd. Smaak, opvattingen en gedrag blijken sterk afhankelijk van traditionele achtergrondfactoren als geslacht, opleiding, leeftijd en sociale klasse. Sterker zelfs dan in de jaren zeventig en tachtig.
Natuurlijk zijn mensen minder aan een collectief gebonden dan vroeger. De kapelaan komt niet meer op huisbezoek om te controleren of het gezin nog wel een katholieke krant leest. Kiezers stemmen niet meer met hondentrouw op de partij waar ze `bij horen`. Echtscheiding is gemakkelijker geworden. Burgers hebben onmiskenbaar meer vrijheid om hun eigen leven te leiden.
Maar leidt die vrijheid ook tot radicaal verschillende keuzes? Als iedereen zijn eigen `ik` in elkaar knutselt, zouden mensen minder voorspelbaar moeten worden. Smaak, gedrag en opvattingen zouden dan minder afhankelijk worden van achtergrondfactoren als opleiding of sociale klasse. De filosoof heeft alle cd`s van Frans Bauer, de loodgieter reist af naar de Bayreuther Festspiele voor een integrale opvoering van de Ring des Nibelungen. Mannen gaan met hun vrienden een dagje shoppen, vrouwen doen aan kickboksen.
Eind jaren negentig kwam de Vlaamse socioloog Mark Elchardus al tot de conclusie dat smaak en opvattingen nog altijd goed te voorspellen zijn. De media mogen dan veel aandacht besteden aan kickboksende vrouwen, maar aan de hand van een paar maatschappelijke opvattingen kon hij in 80 procent van de gevallen correct voorspellen of de respondent een jongen of een meisje was.
In Nederland zijn mensen voorspelbaarder geworden. Het verband tussen achtergrondfactoren enerzijds en smaak, opvattingen en gedrag anderzijds is sterker dan in de jaren zeventig en tachtig, concludeerde Paul de Beer, sociloog en econoom aan de Universiteit van Amsterdam, vorig jaar in het boek Kiezen voor de Kudde (onder redactie van Jan-Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp). De Beer maakte een uitvoerige analyse van gegevens van het Sociaal en Cultureel Planbureau van 1973 tot 2003. Alleen politieke opvattingen zijn tegenwoordig moeilijker te voorspellen. Ideeën over geloof, seks, economie of gelijke behandeling bleken sterker dan in de jaren zeventig en tachtig samen te hangen met geslacht, opleiding, leeftijd of sociale klasse. Kortom: de gedachte dat de hedendaagse burger geheel onafhankelijk zijn eigen `ik` samenstelt, blijkt niet te kloppen.
`Traditionele voorspellers als geloof hebben aan kracht ingeboet. Maar daar zijn andere voorspellers voor in de plaats gekomen. Opleiding is heel belangrijk. Mensen trouwen vaak met iemand van het zelfde opleidingsniveau en hebben ook vrienden van dat niveau. Zo kunnen tamelijk homogene groepen ontstaan, ervan uitgaande dat de mens toch een kuddedier is`, zegt De Beer.
De ideologie van de individualisering veronderstelt ook dat de samenleving veelvormiger wordt. Al die `ikken` maken immers hun hoogstpersoonlijke keuze. In Kiezen voor de Kudde wordt deze gedachte ontkracht, of op zijn minst sterk gerelativeerd. De automarkt biedt meer keuze dan ooit, maar wordt gedomineerd door de zilvergrijze voertuigen van een handjevol grote merken.
In sommige plaatsen is het `wilde wonen` ingevoerd, waarbij mensen zelf kunnen bepalen hoe hun huis eruit zal zien. De meesten kiezen voor een boerderette, een notariswoning of een ander klassiek model. `Dat geldt ook voor mensen die eigenlijk best een originele smaak hebben. Maar ze houden er rekening mee dat ze hun huis weer moeten verkopen. Daarom kiezen ze voor de mainstream.
Hetzelfde zie je bij auto`s: hoe buitenissiger de kleur, hoe moeilijker je hem kwijtraakt. `De markt zegt in te spelen op individuele wensen, maar heeft vaak een uniformerende werking`, zegt Jan-Willem Duyvendak, hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.
Het `ik` staat altijd in relatie tot andere mensen. Zelfs als mensen hun eigen persoonlijkheid in elkaar zouden knutselen, doen zij dat altijd met de ander in gedachten. Het heeft geen zin een Suzuki Alto te kopen als je rijk wilt lijken. Het is een hoogst persoonlijke keuze, die echter niet door anderen wordt herkend. Daarom wordt het toch altijd een BMW. Duyvendak: `Dat mechanisme is al beschreven door de Franse socioloog Pierre Bourdieu. Juist als het individu zich wil onderscheiden, doet het dat in relatie tot anderen.`
Stuifzand
Zo biedt de markt het `ik` een aantal tamelijk voorspelbare routes, van noveau riche tot trendy. Maar ook op politiek en maatschappelijk gebied is er geen sprake van een individualisering die tot versplintering leidt, stellen de auteurs van Kiezen voor de Kudde. André Krouwel, politicoloog aan de Vrije Universiteit, bestrijdt zelfs de gedachte dat kiezers tegenwoordig als stuifzand alle kanten opwaaien. De meeste mensen definiëren zichzelf nog altijd in termen van links of rechts, zij het iets minder dan vroeger. Als zij `zweven`, doen zij dat doorgaans binnen een blok. Ze pendelen tussen PvdA, GroenLinks en SP, óf tussen CDA, VVD en populistisch rechts.
Maar wat wellicht belangrijker is: de standpunten van de grote politieke partijen zijn steeds meer op elkaar gaan lijken. In de jaren zeventig stonden Joop den Uyl en Hans Wiegel nog onverzoenlijk tegenover elkaar, tegenwoordig haast de PvdA zich om te zeggen dat zij net zo streng is voor criminelen en immigranten als de andere partijen. Zelfs een, relatief zeldzame, overstap van de VVD naar PvdA wil daarom nog niet zeggen dat een kiezer totaal onvoorspelbaar met alle winden meefloddert.
`Er wordt vaak gedacht dat de pluriformiteit van waarden toeneemt, maar het tegendeel is het geval`, zegt Duyvendak. In de jaren zestig en zeventig stonden de kampen veel feller tegenover elkaar: links tegen rechts, oud tegen jong, christelijk tegen seculier. Over een vraag als `Mag mijn dochter ongehuwd samenwonen?`, bestonden splijtende meningsverschillen.
Uit die strijd is een nieuwe consensus gegroeid, die Duyvendak omschrijft als `prudent-progressief`: Nederlanders zijn in grote meerderheid voor de tolerantie van homoseksuelen, de emancipatie van vrouwen, voor keuzevrijheid in het persoonlijk leven.
Paradoxaal genoeg heeft de ontzuiling in Nederland niet geleid tot fragmentatie van waarden, maar juist tot een grotere eensgezindheid. Waarschijnlijk gedijen sterk afwijkende standpunten alleen binnen een sterk collectief verband - een `strenge` moskee of kerk, de communistische partij - waarin het individu zich gesteund voelt door geestverwanten. Door die steun is het individu ook in staat de hoon te trotseren van de publieke opinie, die doorgaans de mainstream vertegenwoordigt.
Toch wil Duyvendak het `ik` niet ontmaskeren als een typisch hedendaagse illusie. De mens heeft onmiskenbaar meer keuzevrijheid, en vindt die vrijheid ook belangrijk. Alleen blijkt het `ik` een door-en-door sociaal wezen, zegt Duyvendak. Het richt zich altijd weer op andere mensen, zelfs als het zich wil onderscheiden.