Geliefde imam Yacob moest dood
Moslims van Maleisische afkomst voeren een guerrillaoorlog in het zuiden van Thailand. Dagelijks vallen er Thaise slachtoffers die 'niet van hier' zijn.
PATTANI/NARATHIWAT - Het graf van Yacob Raimanee is zo vers als het maar zijn kan. Een vers opgeworken hoopje zand en twee verlepte takjes met bladeren. Niets aan het graf wijst erop dat hier een belangrijk man is begrave. Yacob ligt pas een nacht op de To'Ayah begraafplaats van Pattani. Hij is doodgeschoten: doodsoorzaak nummer één in het zuiden van Thailand.
Yacob Raimanee was de To'Imam, de hoofdimam van de Grote Moskee van Pattani. Hij was pas 51 toen hij stierf, en zijn dood is een schok voor de stad. Woensdagavond waren er vierduizend mensen in de moskee om voor Yacob te bidden, en Pattani lijkt de volgende ochtend nog steeds in rouw gedompeld. De kranten vragen zich af waarom uitgerekend deze populaire geestelijke moest worden vermoord.
Het is al meer dan tien jaar oorlog in de drie zuidelijkste provincies van Thailand. Bijna dagelijks ontploffen er bommen, of worden er mensen door hun hoofd geschoten. Het gebeurt zo vaak, dat het al bijna normaal gevonden wordt. De daders zijn naamloze opstandelingen die strijden voor afscheiding van drie provincies, waar de meerderheid van de bevolking islamitisch is en bovendien etnisch Maleis: Pattani, Yala en Narathiwat. De opstandelingen hebben het gemunt op alles wat Thais is. Daarom vermoorden zij zelfs onderwijzers, die hun kinderen immers leren om Thai te zijn, en geen melayu, etnische Maleisiërs.
Maar waarom moest imam Yacob, de populaire en veelgeprezen geestelijk leider van de moslims in Pattani, dood? Het lijkt zo'n zinloze aanslag. Iedereen leek van Yacob te houden en hem te respecteren. Hij was een matigende factor in het zuiden, en zijn dood wordt alom omschreven als een 'zware slag voor het vredesproces'. Maar nergens wordt een antwoord gegeven op de vraag: 'waarom?'.
Je krijgt überhaupt zelden een antwoord van mensen in het zuiden. Meestal zwijgen zij, als je ze wat vraagt. Of zij zeggen dat zij van niets weten. Maar mensen die de streek goed kennen zeggen dat dat is gelogen: 'Iedereen weet wie de aanslagen plegen.'
De opstandelingen zijn het volk zelf. Zij verschuilen zich in de dorpen, achter die glimlachende muur van stilzwijgen. Zij zijn ongrijpbaar en onzichtbaar. Zelfs als er eens een wordt gepakt blijkt hij geen idee te hebben wie zijn leider is. De daders zijn meestal dorpsjongens, die hun bevelen krijgen van iemand in het dorp, die zijn bevelen krijgt van iemand van buiten, die zijn bevelen krijgt van weer iemand anders...
Dat maakt deze oorlog zo onoplosbaar. Alleen als er leiders zijn, heb je iemand met wie je kunt praten. Er zijn mensen die zeggen dat zij leiders zijn. De regering in Bangkok praatte onlangs bijvoorbeeld met de leider van de beweging 'Barisan Revolusi Nasional Melayu Patani' (de 'nationale Maleise revolutionaire beweging van Pattani'), of 'BNR'. Maar niemand weet of dat wel de juiste gesprekspartner was, want het geweld ging gewoon door.
Controleposten
Zonder gesprekken heeft Thailand geen antwoord op de guerrilla, die al begon in 2001, en tot de dag van vandaag alleen maar lijkt toe te nemen. Het sturen van troepen heeft geen enkel effect gehad, maar toch is dat het enige wat de regering in Bangkok kan verzinnen: 35 duizend militairen zijn er nu in de drie provincies gestationeerd. Die hebben op alle doorgaande wegen zwaar gebarricadeerde controleposten opgezet, en patrouilleren met pantserwagens en voetpatrouilles door het land.
Deze militairen zijn een dankbaar doelwit voor aanslagen. In Rangae, een half uur rijden van Narathiwat, blokkeren 'rangers' van het Thaise leger de weg. Zij gebaren wild naar de auto's en bromfietsers dat zij moeten stoppen. De paniek is duidelijk.
Er is net een bermbom ontploft en iedereen is bang dat er nog een tweede bom is verborgen. Dat is een van de tactieken van de opstandelingen: een bom ontploft, en zodra militairen, politie en nieuwsgierigen zijn toegestroomd laten ze een tweede, grotere bom ontploffen.
Deze keer gebeurt dat niet, maar de eerste is al erg genoeg. Een plas bloed op het asfalt markeert de plaats waar soldaat Apisak Yantasire in elkaar zakte. Hij is getroffen door scherven van een kleine bermbom. De bom was simpel, en in een paar minuten geplaatst.
Pelotonscommandant Traitep Madeu staat zwijgend aan de kant van de weg. Zijn mouwen zitten onder het bloed van zijn beste vriend. Traitep heeft net de melding gekregen dat Apisak dood is. Tot die melding heeft Traitep zich nog goed gehouden. Hij salueerde voor zijn meerderen, gaf antwoord op vragen via de walkietalkie, en gehoorzaamde bevelen. Maar nu is er iets geknapt. Hij vecht tegen zijn tranen: 'Vijf jaar', zegt hij, 'vijf jaar waren wij samen. Wij zaten samen in de opleiding, aten hetzelfde eten, dronken dezelfde drankjes. Hij beschermde mij, ik beschermde hem. Hij was mijn beste vriend...' Hij kijkt om zich heen. 'Waarom?' zegt hij dan. 'Wij komen hier om hun onderwijzers te beschermen, onderwijzers die hun kinderen een toekomst geven. Alles wat wij willen is de harten en de geesten van de bevolking winnen. Alles wat wij willen is vrede. En elke keer gebeurt er dit. Elke keer weer. Diezelfde bommen in de berm...'
Eetstalletjes
Traitep slikt en zijn betraande ogen roepen om wraak, maar er is niemand om wraak op te nemen. Of het moeten de moslims zijn die aan de kant van de weg een paar eetstalletjes hebben neergezet. Of de moslims die in de huizen wonen van waaruit je een prima uitzicht hebt op de plek van de aanslag. Of de moslims die zwijgend op hun brommers zitten en wachten tot de weg weer wordt vrijgegeven. Behalve Traitep huilt er niemand om de dood van Apisak.
Maar waarom werd imam Yacob vermoord?
Heel terloops, en waarschijnlijk per ongeluk, laat Wankalib Binmohammed Zen in Pattani, zich het antwoord ontvallen: 'Hij was niet van hier.' Het is de meest simpele, en enige plausibele verklaring voor de dood van de geestelijke. De imam kwam uit Bangkok, hij was een Thai. 'Hij was geen melayu, geen Maleier', legt Wankalib uit. Hij heeft als leraar gewerkt in een pesantren, een islamitische kostschool, die door de regering is gesloten omdat het een broeinest van de opstand zou zijn. Wankalib ontkent dat hij iets met de opstandelingen te maken heeft, maar hij weet hoe zij denken: 'De imam was zeker populair', zegt hij, 'maar wat was zijn plan? Zijn populariteit was een bedreiging. De opstandelingen waren bang dat hij hier als een spion voor de Thai werkte. Dat de Thai zijn populariteit zouden gebruiken. Ja, hij was een moslim, maar nee: hij was geen melayu.'
Zo simpel is het in het zuiden. De opstandelingen willen wat de bevolking wil: zij willen onder elkaar zijn, met hun eigen taal, hun eigen godsdienst in hun eigen landje. Niemand, ook Al Qaida niet, hoeft ze te helpen. De mensen hier doppen hun eigen boontjes, en daar zal Thailand uiteindelijk niets aan kunnen veranderen, zegt Wankalib: 'Zij zullen blijven vechten, al duurt het 100 jaar.'
undefined