Geen Churchill en Roosevelt
De oorlog in Irak maakt duidelijk hoe verkeerd het kan uitpakken als leiders te weinig luisteren naar experts om hen heen....
Na 11 september hebben de westerse leiders zich een historische grandeur aangemeten. Om hun oorlogen tegen het terrorisme in Afghanistan en Irak te rechtvaardigen, vergeleken de Britse premier Blair en de Amerikaanse president Bush zich expliciet met de grote leiders uit de Tweede Wereldoorlog, Churchill en Roosevelt. Opnieuw wordt het Westen uitgedaagd door de duistere krachten van het totalitaire denken. Opnieuw zouden de leiders van de vrije wereld de democratie tot de laatste snik verdedigen.
‘Ze zouden wat meer over de geschiedenis moeten lezen’, lacht de Britse historicus Ian Kershaw.
De dreiging van het machtige nazi-Duitsland, destijds de tweede industriële natie ter wereld, is volgens hem niet te vergelijken met het gevaar van de losjes georganiseerde terreurnetwerken van de 21ste eeuw. Bovendien opereren Blair en Bush heel anders dan hun illustere voorgangers, zegt Kershaw. ‘Blair besloot op eigen morele en emotionele gronden schouder aan schouder te gaan staan met Bush. Het kabinet kwam pas later bij elkaar, om die beslissing te legitimeren. Toen Winston Churchill in mei 1940 besloot door te vechten tegen de Duitsers, gebeurde dat na een drie dagen lange discussie in het War Cabinet.’
En het beleid van Franklin D. Roosevelt werd gekenmerkt door uiterste voorzichtigheid, terwijl Bush junior zijn land naar een vooralsnog rampzalig avontuur in Irak leidde.
Ian Kershaw, hoogleraar geschiedenis aan de universiteit van Sheffield, heeft een nieuw boek geschreven. In Fateful choices, ten decisions that changed the world, 1940-1941 probeert hij plaats te nemen ‘achter het bureau’ van de grote oorlogsleiders.
Achteraf is het gemakkelijk oordelen over hun beslissingen, omdat we weten hoe de geschiedenis is afgelopen. Maar op het moment zelf tastten Churchill, Roosevelt, Stalin, Mussolini, Hitler en de Japanse admiraal Tojo in het duister. Zij moesten hun beslissingen nemen in een crisis, waarin de kansen en risico’s vaak moeilijk waren in te schatten. Kershaw raakt hiermee aan een thema dat na 11 september sterk in de belangstelling staat: leiderschap in een chaotische wereld.
Kershaws keten van fateful choices begint in Londen, in mei 1940. De positie van Engeland was hopeloos. De Franse bondgenoten koersten op een verpletterende nederlaag af, de Sovjet-Unie had een niet-aanvalspact met Duitsland gestoken, de Verenigde Staten wilden – in elk geval voorlopig – buiten de oorlog blijven. Het Britse expeditieleger dreigde bij Duinkerken in de pan te worden gehakt. Hitler rekende erop dat de Britten het hopeloze van hun positie zouden inzien en een compromisvrede met Duitsland zouden sluiten. Het einde van de oorlog aan het westelijk front zou Duitsland de vrije hand geven in Oost-Europa.
Maar Churchill weigerde te onderhandelen. Dat heeft later in sterke mate bijgedragen aan het mythische beeld van de onverzettelijke oorlogsleider, die tegen beter weten in door wilde vechten, simpelweg omdat hij niet wenste te buigen voor de nazi’s.
De werkelijkheid stak iets subtieler in elkaar, zegt Kershaw. Het besluit om door te vechten werd collectief genomen door het vijf man sterke War Cabinet, waarvan ook de gesmade appeaser Neville Chamberlain deel uitmaakte, die in 1938 geen stappen wilde ondernemen tegen Hitler. Bovendien vochten de Britten niet door uit bulldog-achtige koppigheid, maar omdat het rationeel de beste optie leek. ‘Als Churchill in 1940 vrede had kunnen sluiten door slechts een paar concessies te doen, had hij dat waarschijnlijk wel gedaan. Maar een vrede zou de positie van Groot-Brittannië enorm hebben verzwakt. Hitler zou waarschijnlijk hebben geëist dat de marine moest worden uitgeschakeld en een deel van het Empire worden afgestaan. Waarschijnlijk wilde hij een soort Vichy-Engeland, onder leiding van een Duitsvriendelijke premier. Het Britse Empire zou onder Duitse patronage komen te staan. Als de oorlog werd verloren, meende het War Cabinet, dan zou het niet veel slechter kunnen aflopen. Doorvechten was een betere gok, in de hoop dat de Amerikanen op enig moment zouden gaan meedoen’, zegt Kershaw.
In de verkiezingscampagne van 1940 had president Roosevelt nog plechtig beloofd geen troepen naar Europa te sturen. Op dat moment was de Amerikaanse strijdmacht kleiner dan die van Nederland. Kershaw: ‘Een groot deel van de bevolking en het Congres was isolationistisch. In de Eerste Wereldoorlog had Amerika 50 duizend manschappen verloren om Europa te redden. Amper twintig jaar later was het continent opnieuw in oorlog. Veel Amerikanen zeiden: Europa heeft zelfdestructieve neigingen, laten wij ons maar op het westelijk halfrond terugtrekken. Ook Roosevelt was aanvankelijk een isolationist.’
Hij liet zich echter overtuigen door zijn adviseurs. ‘De Amerikanen hebben altijd de droom gehad van vrijhandel over de oceanen. Een Europa dat gedomineerd zou worden door het fascisme zou tegen de Amerikaanse handelsbelangen ingaan en op den duur zelfs Amerika militair kunnen bedreigen’, aldus Kershaw.
Stap voor stap leidde Roosevelt zijn land naar een oorlog. Hij durfde het Congres niet om een oorlogsverklaring te vragen. Maar hij verleende Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie zo veel financiële en materiële steun dat Japan en Duitsland de VS uiteindelijk zelf de oorlog verklaarden. Hiermee toonde Roosevelt zich een groot politicus, aldus Kershaw. Met een driestere aanpak had hij zijn hand gemakkelijk kunnen overspelen.
Kershaw onderzoekt de verhouding tussen de individuele leider en de structuur waarin deze opereert. ‘De leiders waren niet vrij om te beslissen wat ze wilden. Ze opereerden binnen ideologische patronen, binnen economische en structurele beperkingen.’
Democratische leiders waren minder vrij om te beslissen dan dictatoren, zegt Kershaw. Maar daardoor namen zij doorgaans betere beslissingen. Een democratisch systeem heeft meer checks and balances, terwijl een dictator meer ruimte heeft om catastrofale plannen door te drukken. Het slechtste klimaat voor een verantwoorde besluitvorming bestond in de Sovjet-Unie, waar het levensgevaarlijk kon zijn om Stalin tegen te spreken. In Italië en Duitsland onderschreef de politieke elite een ideologie die de leider een ongekende macht en wijsheid toedeelde. ‘In Duitsland kwam het kabinet na 1938 nooit meer bij elkaar. Hitler besliste. Maar de afwezigheid van een forum waar argumenten op een rationele manier uitgewisseld kunnen worden, was een zwakte. Door hun positie te versterken verzwakten dictatoren de kwaliteit van de besluitvorming’, zegt Kershaw.
Maar ook democratische leiders kunnen domme beslissingen nemen, als ze zich weinig gelegen laten liggen aan hun adviseurs. Zo komt Kershaw terug bij Tony Blair, die Groot-Brittannië naar een oorlog in Irak voerde. ‘Blair heeft het land geleid in een presidentiële stijl, veel meer dan premiers die hij bewonderde, zoals Thatcher en Churchill. In de aanloop naar Irak heeft hij nauwelijks geluisterd naar de Foreign Office, waar toch de experts zaten. Hij wilde het land op Churchilliaanse wijze leiden. Maar Churchill luisterde heel wat beter naar zijn ministers.’