‘Folteraars Marcos-terreur gaan nog steeds vrijuit’
Ze vermoedde al dat ze gevaar liep en had daarom haar twee kinderen bij haar moeder ondergebracht. Toen ze weer haar eigen huis wilde binnenglippen, werd ze opgepakt. De Filippijnse Loretta Ann Rosales verdween naar een safe house, een eufemisme voor martelkamer.
Het gebeurde halverwege de jaren zeventig, tijdens het bewind van de Filippijnse dictator Ferdinand Marcos. Rosales, toen een vrouw van begin dertig, werd gefolterd. Met elektrische schokken. ‘Dat doet pijn’, zegt ze zachtjes in de lounge van een Haags hotel.
Haar ondervragers lieten haar bijna stikken door een natte doek in de mond te proppen. ‘Hoe kon ik hun vragen beantwoorden met een vieze lap in mijn mond?’ En ze werd seksueel misbruikt. Daarover zwijgt ze. Liever niet naar bijzonderheden vragen.
Ex-parlementslid Loretta Ann Rosales (60) was in Nederland om aandacht te vragen voor de Filippijnen die onder Marcos zijn ontvoerd, gemarteld of naasten hebben verloren door executie. Nog steeds gaan de schuldigen vrijuit, hebben de slachtoffers geen cent schadevergoeding ontvangen.
Rosales was sinds haar studententijd actief in het protest tegen de dictator, die de Filippijnen van 1965 tot 1986 met straffe hand bestierde en vervolgens leegroofde. Nadat Marcos in het begin van de jaren zeventig de staat van beleg had uitgeroepen, werden zeker 30 duizend politieke tegenstanders, journalisten, studenten en activisten opgepakt. Duizenden van hen werden gemarteld, onder wie Rosales.
Ze zegt dat ze tot op zekere hoogte geluk heeft gehad. Haar inmiddels overleden vader was generaal geweest. ‘Door zijn naam bleven mij langduriger martelingen bespaard. Mijn moeder gebruikte haar contacten bij het leger om de foltering te laten stoppen.’
Wie haar folteraars waren, weet ze niet. Ze zag alleen degene die na de martelingen haar blinddoek afdeed. Het was iemand die jaren later, net als Rosales zelf, parlementslid werd. ‘Toen ik hem zag in het Congres ben ik naar hem toegegaan. Ik zei dat ik hem herkende uit de martelkamer. Hij voelde zich enorm in verlegenheid gebracht. ‘Ik heb u niet gemarteld’, was het enige dat hij kon uitbrengen.’
De man werd zelf ook slachtoffer van de strijdkrachten. Kort nadat hij in het parlement had geprotesteerd tegen het omkopen van afgevaardigden door het leger, werd hij doodgeschoten.
Rosales werd advocaat, verbond zich aan organisaties voor mensenrechten, vertegenwoordigde tot 2007 een kleine partij (Akbayan) in het Huis van Afgevaardigden en spant zich al vele jaren in voor de slachtoffers van de Marcos-terreur.
In 1995 leek een succes geboekt: een rechtbank in Hawaii kende een vergoeding van bijna twee miljard dollar toe aan tienduizend slachtoffers en nabestaanden, die gezamenlijk een proces hadden aangespannen. Maar de klagers zagen er geen cent van omdat de Filippijnse regering in beroep ging bij het Amerikaanse Hooggerechtshof en daar in het gelijk werd gesteld.
Ook van een bescheiden regeling van 150 miljoen dollar, in 1999 overeengekomen met toenmalig president Estrada, kwam niets terecht door juridisch getouwtrek.
Rosales diende een wetsvoorstel in voor het toekennen van een vergoeding aan slachtoffers. Het gaat om bedragen van rond de 10 duizend euro per persoon. Ze had hiervoor de sympathie van president Arroyo, ‘totdat de oppositie probeerde haar af te zetten in 2005’.
Sindsdien is Arroyo erop gebrand de vergoedingswet tegen te houden. Rosales: ‘De president zegt dat de wet tot chaos zal leiden. Ze houdt parlementsleden aan haar zijde door geld uit te delen. Dat gaat gewoon met enveloppen.’
Volgend voorjaar zijn er verkiezingen in de Filippijnen. Zal de kwestie van de vergoedingen een rol gaan spelen in de campagnes? Rosales is realistisch: ‘Ik maak wel een hoop lawaai, maar anderen zullen er waarschijnlijk geen onderwerp van maken.’