Financiële onzekerheid is bron van politieke vitaliteit
AL geruime tijd woedt een discussie over financiële steun van de overheid aan politieke partijen. Recentelijk wierpen het CDA en de PvdA hierover een balletje op....
In zijn rol van minister van Binnenlandse Zaken liet ook VVD-bewindsman Dijkstal duidelijk weten niets te voelen voor het vergroten van de afhankelijkheid van politieke partijen van overheidssubsidie.
Bij zijn aanvullende suggestie - een wettelijk gereguleerde fondsenwerving onder bedrijven - gaat het om de financiering door rechtspersonen. Daarbij zou ook kunnen worden gedacht aan kerken, vakorganisaties en milieuverenigingen, kortom instellingen met een specifiek commercieel, sectoraal of ideëel belang.
Nederlanders die lid worden van een partij, in de praktijk grotendeels als passief contribuant, weten dat de contributie hooguit globaal leidt tot concretisering van hun opvattingen en motieven. Het lidmaatschap op zichzelf is geen middel de partij of de politiek in een bepaalde richting te duwen. Vanuit die optiek bezien is er geen enkel bezwaar om ook rechtspersonen als contribuant toe te laten, noch om de rechtmatige werving en aanwending van contributies door partijen aan publieke controle te onderwerpen.
Verdere activering van rechtspersonen, bijvoorbeeld door middel van stemrecht in afdelingen of ledenvergaderingen, is geen voor de hand liggende stap. De rechtspersonen zelf hebben waarschijnlijk het grootste belang bij het bewaren van hun publieke ongebondenheid.
Of partijfinanciering door rechtspersonen in de Nederlandse cultuur werkbaar is, valt overigens nog te bezien. Hoewel deze weg wellicht op een deugdelijke manier wettelijk kan worden geregeld, is er toch onwillekeurig de associatie met 'voor wat hoort wat'.
Een tussenvorm is mogelijk: een zogeheten 'publiek fonds voor de democratie'. Partijen houden dit gezamenlijk in stand voor private sponsorships (instituties maar ook individuen die geen lid willen zijn van een partij). De middelen worden bijvoorbeeld periodiek verdeeld over de partijen naar rato van de stemuitslagen op landelijk niveau.
Hoe dit ook moge zijn, discussies over enigerlei vorm van subsidiëring of sponsoring zijn zeker zinvol, maar van groter belang is het zeker stellen van de eigenlijke vitaliteit van het partijenbestel. Die vitaliteit wordt onder meer gestimuleerd door electorale en financiële onzekerheid - en niet andersom.
Zij kan alleen in gunstige zin worden beïnvloed, door een blijvend overtuigende positionering van politieke partijen. En dat is hun functie als exclusief vehikel voor de uitoefening van het primaat van de burger in het openbaar bestuur. Die geeft immers gestalte aan de politiek.
Door het accentueren van de financiële aspecten, hoe belangrijk en praktisch dan ook, ontstaat het risico dat de politiek en het bestel dat hieraan inhoud moet geven, verder afglijden in consumentisme en burgerlijk opportunisme.
Daarom kleeft er ook een groot bezwaar aan het introduceren van een 'tientjeslidmaatschap'. Discussies hierover leiden onmiddellijk tot oneigenlijke vragen: 'Wat heeft men aan het lidmaatschap, wat krijgt men dan?' Een politieke partij (noch, in ruimer verband de democratie) mag naar mijn mening worden getrokken in de sfeer van het onmiddellijke individuele voordeel. 'Tientjeslidmaatschappen' zijn in de meest brede betekenis een verklaring van onvermogen.
Het is de taak van partijen aan elk individueel lidmaatschap inhoud te geven, mensen zoveel mogelijk te activeren en de (potentiële) leden op moderne wijze aan te spreken. Dat aan dit laatste het nodige valt te verbeteren, en dat 'interactiviteit' niet het sterkste kenmerk is van politieke partijen, is menigeen - ook binnen de partijen - genoegzaam duidelijk.
VOOR een meerpartijenstelsel in de vertegenwoordigende democratie bestaat geen overtuigend alternatief. Er is ten opzichte van dit bestel wel concurrentie vanuit aspectgerichte instellingen zoals milieu-organisaties en lokale belangengroepen. Zij zijn ten dele versterkend en zouden voor concrete initiatieven door partijen actiever kunnen worden benut. Maar zij kunnen natuurlijk ook de positie van een partij ondergraven.
Dit is echter vooral het geval naarmate het reguliere bestel hieraan zelf toegeeft en politieke partijen zichtbaar de vaardigheid (en dus ook hun wervingsargument) verliezen in het maken en verdedigen van keuzes, in het staan tussen, en soms boven de maatschappelijke belangen.
Die vaardigheid benutten en 'verkopen' vormt de belangrijkste opgave voor partijen - en politici - willen zij de steun van de burger behouden. Ik gun het onze democratie dat zij haar vitaliteit uit eigen kracht kan blijven bewijzen.
Theo E. Korthals Altes
De auteur is voorzitter van de VVD-afdeling Doorn.