De coronacrisis confronteert ons met de kwetsbaarheid van het bestaan. Mooi als je daardoor beseft hoe goed je het hebt, zegt filosoof Beate Roessler. Maar denk vooral ook aan de mensen die echt in een ellendige situatie zitten.
Stille straten en pleinen, gecombineerd met mooi, zonnig weer – dat geruststellende beeld volgde deze week op de aankondiging van ongekende vrijheidsbeperkingen. Maar de rust voelt bedrieglijk aan, nu het coronavirus wereldwijd heerst of om de hoek loert. In ons hoofd is het zelden zo rustig als op straat. Niet alleen hebben we te vrezen voor onze gezondheid en vooral die van de oudste generatie, maar ook onze bestaanszekerheid op langere termijn wordt door een stilvallende economie ondermijnd. Op diverse fronten ervaart de mens in deze weken de kwetsbaarheid van zijn bestaan.
‘Deze crisis kost waanzinnig veel energie, ook al merk je dat niet direct. De mentale en emotionele energie die we erin moeten stoppen om ermee om te gaan, is enorm’, meent de 62-jarige filosoof Beate Roessler, als hoogleraar ethiek werkzaam bij de Universiteit van Amsterdam. In haar boek Autonomie verdiept zij zich in het beperkte vermogen van de mens om over zijn eigen lot te beschikken. Het noodlot, het toeval, de sociale omstandigheden waarin we ons bevinden – ‘we kunnen nooit echt doen wat we willen’. Tegelijkertijd meent ze dat ‘we alleen een zinvol leven kunnen leiden wanneer het ons eigen leven is’.
Wat betekent het dan wanneer onze fundamentele keuzevrijheid ongekende beperkingen krijgt opgelegd? Dat gebeurde weliswaar op goede gronden, maar die beperkingen staan wel op gespannen voet met het verlangen van de mens zijn leven in eigen hand te houden. Hoe kunnen we ons daartoe verhouden, juist op een moment dat we met onze kwetsbaarheid worden geconfronteerd? Valt daaraan wellicht ook een positieve draai te geven?
Een filosoof ervaart deze tijden niet anders dan anderen, beklemtoont Roessler aan het begin van het gesprek: ‘Ik heb ook zorgen om mijn 93-jarige vader die superfit is, maar wel in isolatie zit. En om vrienden die in risicogroepen vallen.’ Het interview vindt plaats via Skype, ook al woont ze in Amsterdam – een gezinslid heeft koorts en ze wil de interviewer niet aan enig risico blootstellen. ‘Fascinerend hoe al onze levens op hun kop zijn gezet. Er gebeuren plots allerlei dingen die we twee weken geleden voor onmogelijk hielden. Als ik nu op het nieuws iemand kalm hoor voorlezen: zoveel doden in Italië, zoveel in India, allemaal overleden aan hetzelfde virus, dan lijkt het wel een sciencefictionfilm uit de jaren dertig. Niks is meer normaal. Over alles moet je nadenken.’ Dat laatste is gelukkig haar specialiteit. Hulp krijgt ze daarbij van andere filosofen – op haar nachtkastje liggen haar collega’s Albert Camus (uiteraard La peste) en Susan Sontag (Illness as Metaphor).
Hoe erg zijn de inperkingen op onze vrijheid, zijn ze echt zo dramatisch?
‘Sommige mensen ervaren ze in elk geval zo. Een bekende van me is echt boos, omdat ze meent nu niets meer te kunnen doen wat ze eigenlijk zou willen. Ik houd haar voor: dat kunnen we nooit, onze vrijheid wordt altijd door allerlei verplichtingen ingekaderd. Alleen gebeurt die inkadering nu op een heel andere, niet eerder ervaren manier. Dat vergt veel van mensen. Gelukkig blijkt dat vrijwel iedereen het ermee eens is. Dat maakt het legitiem dat onze vrijheden zo drastisch worden ingeperkt. Van belang is dat we het steeds democratisch blijven controleren. Ik ben er zeker van dat deze maatregelen straks weer worden teruggedraaid, juist omdat iedereen beseft hoe groot de inbreuk op onze privacy is. Tegenover landen als Hongarije en Polen sta ik wantrouwiger, maar in een liberale democratie als Nederland maak ik me daar niet veel zorgen over. Deze maatregelen komen niet tegemoet aan een heimelijk, dieper verlangen naar een sterkere staat.
‘De fundamentele vraag is of we nog steeds kunnen leven zoals we willen leven. Dat pakt heel verschillend uit voor mensen. Voor mij is het onderscheid tussen quarantaine en thuis aan een boek werken heel klein; ik behoor tot een bevoorrechte groep die het thuiswerken prima vindt. Maar deze maatregelen zijn verschrikkelijk voor mensen met een rottige thuissituatie, die in een te klein huis wonen of te maken hebben met huiselijk geweld.’
We zijn wel gelijk als het gaat om de dood, onze ultieme vorm van kwetsbaarheid. Daarmee worden we nu geconfronteerd.
‘Ja, dat delen we. Maar denk eens aan de vluchtelingen aan de Griekse grens. Zij hebben net als wij die existentiële kwetsbaarheid, maar als zij ziek worden, zitten ze in een heel ander parket, zij hebben niks. Ik benadruk die verschillen zo, omdat ik slecht kan tegen een soort sentimentalisering van de kwetsbaarheid. Ik begrijp wel dat die sommigen tot inzichten kan brengen. Dat mensen zich hierdoor realiseren hoe belangrijk het leven voor hen is, hoe mooi het is dat ze fantastische, dierbare mensen om zich heen hebben en leuke kinderen. Dus: wat goed dat ik kwetsbaar ben, want daardoor kan ik dit allemaal begrijpen.
‘Maar ik word daar ook zenuwachtig van, kwetsbaarheid als bron van alles wat mooi is, omdat het wrang is tegenover mensen die in een echt ellendige situatie zitten. Die ervaren ook hun existentiële kwetsbaarheid, maar zullen niet zeggen: o wat fijn, nu kan ik pas zien hoe mooi het leven is. Ik vind het heel moeilijk de existentiële kwetsbaarheid te scheiden van de sociale omstandigheden waarin iemand verkeert. Als je werkloos wordt, ben je heel anders kwetsbaar dan wanneer je salaris iedere maand wordt bijgeschreven.’
Maar stelt het ervaren van kwetsbaarheid ons niet in staat ons kwetsbaarder op te stellen, waardoor we meer voor anderen kunnen openstaan?
‘Dat ben ik wel met je eens. Inzicht verkrijgen in onze eigen kwetsbaarheid helpt ons zeker opener te staan voor anderen en hun lijden, het helpt ons anderen beter te begrijpen en in te zien wat het betekent om controle te verliezen. Maar het is niet de kwetsbaarheid zelf die dat doet, het is het inzicht in die kwetsbaarheid. Niet iedereen bevindt zich in omstandigheden om daaraan toe te komen.
‘Je legt de nadruk op de dood, maar voor mij is de ultieme vorm van kwetsbaarheid het ziek zijn. In deze crisis is de angst daarvoor misschien nog wel groter dan voor de dood. Susan Sontag heeft het over een dubbel burgerschap: je behoort afwisselend tot de wereld van de gezonden en die van de zieken. In het laatste geval word je geconfronteerd met een totale afhankelijkheid. Ik denk dat mensen vooral daarvoor bang zijn, want je autonomie is dan totaal ondermijnd, het is een toestand waarin je alle invloed op je leven kwijt bent.’
Kan die kwetsbare positie de mens ook inzichten brengen?
‘De confrontatie met kwetsbaarheid kan zeker doorwerken wanneer we weer lid worden van de gemeenschap van gezonde mensen. Als we door een zware ziekte komen, weten we dat het bestaan weliswaar fragiel is, maar ook dat er zoiets als veerkracht bestaat. Dat kan louterend werken, bijvoorbeeld wanneer we met andere problemen in ons leven worden geconfronteerd. Dan kun je bedenken: daar kan ik ook doorheen komen. Wat vooral belangrijk is, is het inzicht dat je dat bent. Veel mensen zijn wel veerkrachtig, maar beseffen dat helemaal niet. Het gaat juist om die zelfreflectie.’
Waarom is die zo belangrijk?
‘Die helpt te bepalen wat je wilt met je leven, iets waarvoor we in deze crisis meer tijd hebben. Daar kom je alleen achter door reflectie op vragen als: wie ben ik eigenlijk en wat voor iemand ben ik? Ben ik iemand die altijd ja zegt, of zeg ik ook soms nee? Dat vereist zelfinzicht, dat is fundamenteel.’
Wat leert deze crisis ons nog meer?
‘We worden vooral geconfronteerd met de rol van het toeval, de onvoorspelbaarheid. Wat we daardoor kunnen zien is: zoals we tot dusver leefden is niet een noodzakelijke manier, het kan ook anders. Wat ik verder vooral als positief ervaar, is de solidariteit. Wat er in de Tweede Kamer gebeurt, geen serieuze oppositie tegen deze plannen, zie ik als een vorm van solidariteit. Maar ik ervaar die ook aan den lijve, bijna iedereen let nu op in winkels. Iedereen wil elkaar opeens helpen.’
Ziet u een ‘reset’ van waarden en normen door deze crisis, of gaan we terug naar af?
‘Dat laatste denk ik niet. Ik verwacht vooral bescheiden veranderingen, bijvoorbeeld een grotere acceptatie van thuiswerken en meer betrokkenheid tussen buren. Aristoteles had het over het belang van deugden voor het goede leven: veerkracht tonen, dapper zijn, solidair zijn met je buren. Zo’n herwaardering van deugden is in mijn ogen nu aan de gang en dat kan een eigen dynamiek krijgen. Dat zou blijvend kunnen zijn. Wat solidariteit betreft is de grote vraag hoe groot we die kring gaan trekken: met je buren zeker, met Nederlanders vermoedelijk ook, maar gaan we die ook voelen met Europese landen? Of wordt het een nationalistische variant? Voor dat laatste bespeur ik wel enige angst.’
Hoelang zijn we in staat deze vrijheidsbeperkingen te accepteren?
‘Solidariteit kun je niet eisen, je kunt er alleen een beroep op doen. Als je veel van mensen vraagt, houden ze het niet lang vol. Of dat nu het geval is, wordt verschillend ervaren. In elk geval kunnen we het langer volhouden als we goede routines in onze dagen aanbrengen. Voor mij betekent dat veel nadenken, goede boeken lezen, goede films kijken – elitair, ja.
‘Je moet nu niet te ver vooruit willen kijken. Zelf vind ik het moeilijk voorstelbaar dat ik tot eind mei niet meer op mijn werk kom, dus probeer ik niet verder te denken dan eind volgende week. Dat dit een jaar zou kunnen duren, vind ik onvoorstelbaar. Dat houden we ook niet vol qua economie.
‘Wat ik mooi vind, is dat de meeste politici in Nederland nu kantiaans redeneren, namelijk: we moeten elk afzonderlijk leven respecteren en alles doen om dat te redden. Er zijn nauwelijks politici die het utilistische standpunt innemen en vooropstellen: wat is beter voor het grootste aantal mensen? Die komen dan vooral uit bij het op gang krijgen van de economie. Trump lijkt daartoe te neigen – hij zei dat je je moet afvragen of het middel niet erger is dan de kwaal. In Nederland hoor je dat geluid gelukkig niet. In de grond van ons hart zijn wij kantianen. Die moeten ook naar rechtvaardigheid kijken, omdat de existentiële kwetsbaarheid van de mens zich ook in een sociale context toont. Dan betekent respect voor ieder kwetsbaar individu, niet alleen goede ziekenhuizen en ic-bedden, maar ook meer geld voor de mensen die daar werken. Dat is de kantiaanse benadering, naast dat fundamentele punt: het is ethisch juist dat we nu niet naar buiten mogen, want dat kan een mensenleven redden.’
De ethiek wint het dus van de economie?
‘Ja. Al zeggen utilisten dat hun benadering, het vooropstellen van de samenleving en niet het individu, ook een ethische is.’
Maar kan die stemming ook omslaan: zouden de kantianen het op enig moment kunnen afleggen tegen de utilisten?
‘Natuurlijk moet de economie geleidelijk weer meer aandacht krijgen dan nu al het geval is. Maar ik denk niet dat er bij ons ooit een democratische meerderheid zal zijn voor een beleid dat zegt: het middel is nu erger geworden dan de kwaal, jammer van eventuele doden, laten we maar naar buiten gaan.’