InterviewEugenie Terborg (100 jaar)
Eugenie Terborg-Sja-Angie (100): ‘We waren de eerste in de straat met een wasautomaat’
Eugenie Terborg-Sja-Angie is 100 jaar. Hoe kijkt zij aan tegen de eeuw die achter haar ligt en welke levenswijsheid heeft zij opgedaan?
Aan de kapstok van haar eenkamerappartement hangen vier smetteloze hoedjes met een strik, gereed voor de zondagse kerkgang. In de hoek, bij het raam zit Eugenie Terborg-Sja-Angie als een boeddha in haar leunstoel, kalm en rustig wachtend op wat komen gaat. ‘Dag schat’, is het eerste wat ze zegt bij de kennismaking. De bruine gordijnen zijn gesloten, tegen de kou, zal later blijken. De kachel staat uit en gaat subiet aan zodra de 100-jarige waarneemt dat het bezoek tegenover haar langzaam lijkt te krimpen.
Aan welke periode in uw leven denkt u het vaakst terug?
‘Aan mijn huwelijksleven. Dat was een heel gezellige tijd. Als je een lieve man hebt die goed voor je is en hard werkt, en er komen ook nog zes kinderen, dan heb je het goed. Mijn tweede kind, Joyce, is overleden toen ze 6 jaar was. Ze was geboren met een tumor in haar keel, kon moeilijk slikken en kwijlde de hele dag. Met andere kinderen spelen ging stroef. Tijdens een operatie is ze overleden. Misschien zou je kunnen zeggen dat ze uit haar lijden werd verlost.’
Hoe kijkt u terug op uw jeugd in Suriname?
‘Ik was enig kind. Mijn vader was timmerman en altijd aan het slingeren. Slingeren is een Surinaams woord, het betekent dat je dan weer hier- en dan weer daarnaartoe gaat op zoek naar werk. Ik was een jaar of 5 toen hij besloot naar Brits-Guyana te gaan. Mijn moeder wilde niet mee. Vijf jaar later kwam hij terug met splinters in zijn been, hij kon haast niet meer lopen. Hij had hard gewerkt, zijn lichaam was verzwakt. Na zijn terugkeer besloten mijn ouders te scheiden. Ik heb wel altijd een goede band met mijn vader gehouden, we bleven elkaar zien.’
Hoe rooide uw moeder het alleen met haar dochter?
‘In het begin, na het vertrek van mijn vader, kreeg mijn moeder een kleinigheid van het gouvernement, te weinig om van te leven. Ze deed hier en daar een wasje voor iemand. We hadden geen vaste woonplek en woonden bij verschillende mensen in. Ik was een kind en besefte niet dat het moeilijk voor mijn moeder was om rond te komen. Voor haar draaide alles om mij, pas daarna dacht ze aan zichzelf. Ik weet nog dat ze zich schuldig voelde toen ik op school Franse les kreeg aangeboden, maar ze dat niet kon betalen.
‘Een rijke man in Paramaribo met een groot huis, kwam na het overlijden van zijn vrouw alleen te staan met zijn twee zoons. Ze konden geen van drieën koken en aten alleen brood. Op een vroege ochtend om 7 uur, terwijl mijn moeder mij klaarmaakte om naar school te gaan, kwam hij vragen of zij het huishouden voor hem wilde doen. In ruil daarvoor bood hij ons gratis kost en inwoning. Dat werden vijf gelukkige jaren zonder geldzorgen, waarin we elke dag genoeg te eten en te drinken hadden. Als ik uit school kwam, hielp ik mijn moeder; dan bezemde zij de bovenverdieping, ik beneden.’
En wat gebeurde er na die vijf gelukkige jaren?
‘De dochter van de huisbaas kwam weer bij haar vader wonen. Ze pestte mijn moeder en zei vervelende dingen over haar, bijvoorbeeld dat ze minder te eten kreeg dan haar vader, maar dat was niet waar want mijn moeder gaf iedereen evenveel. Mijn moeder kon er niet tegen en daarom vertrokken we. We konden terecht in een klein huisje op het erf van mijn peetmoeder.’
Wat herinnert u zich van de lesstof op school; leerde u meer over Nederland dan over Suriname?
‘Ik moest de landkaart van Europa kennen en alle Nederlandse provincies en rivieren. Over Suriname en Zuid-Amerika leerden we maar een heel klein beetje. Alle plantages van Suriname, die moesten we uit ons hoofd leren. Ik wist niet beter, je leerde wat je opgedragen kreeg.’
Wat weet u van uw voorouders?
‘Mijn moeder is op de plantage Meerzorg afgestaan aan een vreemde vrouw. Mijn grootmoeder was alleenstaand met drie kinderen en had niet genoeg tijd om voor haar kinderen te zorgen. Ze zat buiten op een matje voor wat frisse lucht, toen een vrouw langskwam en zei: ‘Ik hou van dit kind, ik wil haar hebben.’ Mijn grootmoeder zei: ‘Wil je dat echt? Dan mag je haar hebben.’ Mijn moeder was toen 9 maanden oud.’
Had u een meisjesdroom?
‘Ik zei altijd dat ik onderwijzeres wilde worden en dat is ook gebeurd. Als kind van een jaar of 6 zette ik stokjes in de grond en die gaf ik les. Op mijn 14de begon ik als fröbeljuf op de bewaarschool voor peuters. Nadat ik geslaagd was voor de fröbelcursus, mocht ik doorleren voor onderwijzeres en ging ik lesgeven in de derde klas van de lagere school. In mijn vrije tijd gaf ik gratis naailes aan vrouwen, om ze te helpen een zelfstandig inkomen te vergaren. In de straat waar ik woonde, was ik de enige vrouw met betaald werk. Ik ben tot mijn pensioen doorgegaan. Mijn kinderen kennen mij niet anders dan als een werkende moeder.’
Wie is uw grote liefde?
‘Eddy. Ik ontmoette hem op mijn 18de, op een verjaardagsfeestje van de buurvrouw. Er was een band die Bigi Poku speelde. Een heer vroeg mij ten dans en daarna nog een keer, en een derde keer. Na het feestje hebben we elkaar een tijd niet gezien, totdat hij als loopjongen bij Openbare Werken en Verkeer iets kwam bezorgen op de school waar ik werkte. We spraken af en een tijdlang kwam hij iedere avond bij mij langs, zo wenden we aan elkaar. We woonden allebei nog bij onze moeders. Eddy was een rustige man. Hij moest hard werken, ook om zijn moeder te onderhouden. Toen we gingen trouwen, kwam moesje bij ons wonen, in een huisje op ons erf. Mijn man kreeg een kantoorbaan op een ministerie en promoveerde na avondopleidingen tot hoofdcommies boekhouder. We hadden het goed, en konden ons eigen huis bouwen en waren de eerste in de straat met een wasautomaat.’
Ze wil over een opmerkelijke gebeurtenis op haar huwelijksdag vertellen, als er bezoek binnenkomt. Het is Johnny, die in de Anniestraat in Paramaribo tegenover haar woonde. Hij komt zijn oude buurvrouw nog een verjaardagscadeautje – een tas vol zoetigheid – brengen. Eugenie Terborg weet spontaan alle namen van zijn ouders en zussen op te noemen. De 100-jarige neemt zijn uitnodiging binnenkort roti bij hem te komen eten aan, en pakt de draad van haar levensverhaal weer op.
We waren gebleven bij uw huwelijksdag.
‘Eddy was rooms-katholiek en ik van de Evangelische Broedergemeente. De pastoor vond dat Eddy mij moest overhalen katholiek te worden, maar dat wilde ik niet en Eddy accepteerde dat. Op de dag dat we gingen trouwen, bleek de kerk dicht, dat was raar want we hadden alles toch geregeld? De pastoor wilde ons niet in de kerk trouwen, we konden alleen terecht in een kantoor. Tijdens de plechtigheid keek de pastoor mij niet aan en wilde mijn ring niet inzegenen. Later heeft de predikant van mijn kerk onze beide ringen ingezegend.’
Wat deed u besluiten naar Nederland te verhuizen?
‘Het was een idee van mijn man en ik schikte mij erin. Suriname zou onafhankelijk worden en mijn man was bang dat het dan een chaos zou worden in het land. Ook wilde hij betere scholing voor onze kinderen. Anyhow, zo vertrokken we in 1972 met onze vijf kinderen en mijn schoonmoeder naar Nederland. Mijn eigen moeder was al overleden. Eddy was net met pensioen gegaan, ik met vervroegd pensioen en ons huis hadden we verkocht. De eerste weken konden we bij familie inwonen, totdat we een huurhuis vonden in Zaandam. Mijn man had zich erop verkeken dat het leven in Nederland veel duurder is. In Suriname hadden we een eigen huis, hier moesten we huur betalen en de kosten van levensonderhoud waren ook veel hoger dan we gewend waren. Ons pensioen bleek veel te weinig om van rond te komen en na een jaar was ons spaargeld op. Ik ging in een koekjesfabriek werken, aan de lopende band koekjes inpakken, maar het bleef krapjes.’
Wat was de grootste overgang voor u, wonend in Nederland?
‘We moesten overal aan wennen, vooral aan de kou. In Zaandam waren we de enige donkere mensen, daardoor voelden we ons vreemd. In het begin dacht ik: waar zijn we terechtgekomen? Maar zo zoetjesaan raakten we gewend.’
Heeft u nog weleens heimwee?
‘Daar wil ik niet aan denken, want dan komt de heimwee op. Suriname is toch mijn land.’
Stel dat u uw leven mocht overdoen, zou u dan andere keuzen maken?
‘Dan was ik niet gaan werken, maar gaan leven als een prinses. Alles zou mij toekomen. Ik vond werken prettig, maar het was niet fijn dat ik mij altijd moest haasten. Vroeg in de ochtend met de bus naar school en als ik in de middag thuiskwam, was daar ook altijd een hoop werk te doen.’
Wat is uw belangrijkste levensles?
‘Verdraag elkaar en wees lief voor elkaar. Als je fouten maakt, probeer dan anders te leven. Maak een ander geen verwijten en schenk vergeving als er iets verkeerd is gegaan, want niemand is volmaakt. Je kunt dan het beste doen alsof er niets is gebeurd, en gewoon verder gaan.’
Eugenie Terborg-Sja-Angie
Geboren: 7 december 1922 in Paramaribo
Woont: in een woonzorgcentrum in Rotterdam
Beroep: onderwijzeres
Familie: zes kinderen (een overleden), elf kleinkinderen, veertien achterkleinkinderen
Weduwe: sinds 1992