En toch is christendom een stap voorwaarts
De houding tegenover seksualiteit van de Kerk van Rome is een voortzetting van de klassieke Oudheid.
Het valt tegenwoordig niet mee om in Nederland christen te zijn. En katholiek? Dan ben je dubbel dom: je gelooft, terwijl je je verstand zou moeten gebruiken en je bent gehoorzaam aan de paus van Rome en die is tegen alles. Ik vrees dat deze prettig hanteerbare clichés gemeengoed zijn geworden en clichés zijn lastig te weerleggen, dus dat ga ik niet proberen.
Toch wil ik reageren op het artikel van Thomas von der Dunk over de crisis in de Kerk van Rome (O&D, 4 januari). Terecht wijst Von der Dunk op de dubbele moraal van de Kerk op het gebied van de seksualiteit. Het misbruikschandaal is echt een schandaal en de vergoelijking ('het kwam overal voor'), de pogingen alles toe te dekken en de kille houding van het episcopaat jegens de slachtoffers wekken bij veel katholieken schaamte.
Volgens Von der Dunk is deze verkramptheid onderdeel van een veel groter complex: de houding van de Kerk tegenover de menselijke driften. Onvermijdelijk wordt dan de ware schuldige aangewezen: Augustinus. Hij is het die seksualiteit tot zonde heeft bestempeld. Von der Dunk is er eens goed voor gaan zitten: 'De fundamentele moraaltheologische paradigmawisseling bij de overgang van de Oudheid naar de Middeleeuwen ligt hier.' Met enige weemoed verlangt hij terug naar de wellustige en permanent overspelige oppergod van de oude Romeinen die hij afzet tegen de steile christelijke god.
Op deze voorstelling van zaken valt wel wat af te dingen. Over seksualiteit en daarmee ook over de vrouw hebben Grieken en Romeinen veel geschreven, dus we weten vrij goed hoe zij daarover dachten. Eerst maar even die overspelige oppergod van de Grieken, Zeus, waarvan Jupiter een latere kloon is. Zijn liefdesleven is gevormd naar de tradities en fantasieën van zijn bedenkers, zoals de hele godenwereld volgens Xenophanes een projectie is. Wat Zeus doet, doen Griekse mannen ook of ze zouden het willen.
Een man en dus ook Zeus wordt gedreven door Eros. Dat is niet dat schattige Cupidootje uit de Renaissance, maar de seksuele drift in eigen persoon. Wie daardoor geraakt wordt, is zichzelf kwijt. Dan grijpt een man als het niet anders kan een vrouw, of het nu Leto is of Alkmene of Europa, verkracht haar en schudt daarna zijn veren. Daar kan hij niets aan doen, dat is de schuld van die vrouwen. Hesiodus, de Griek die de godenwereld kort na Homerus in kaart heeft gebracht, schrijft er met begrip over.
Als de goden ontdekken dat de mensen wel erg slim zijn en geen gehoorzaamheid aan hen kunnen opbrengen, scheppen zij een wezen dat hun zal leren. Dat wordt de eerste vrouw : Pandora, zij die alles schenkt. Dat blijken alle rampen te zijn die de mensen vanaf dat moment treffen. Daarvóór verkeerden zij in een paradijselijke wereld. Tegen deze vrouw staat de man machteloos, hij is zijn vrije wil kwijt. Bij Augustinus is het de straf voor de ongehoorzaamheid van de eerste mensen in het paradijs, die als een weeffout in alle nakomelingen blijft zitten. Dat klinkt prettiger dan erfzonde. Het menselijk onvermogen wordt overigens niet alleen zichtbaar in zijn seksuele driften, maar in elke begeerte, ook de materiële.
De Grieken realiseerden zich het probleem van Eros terdege. In de tragedies is een persoon die zichzelf seksueel niet meer in de hand heeft reddeloos verloren. Phaedra is het mooiste voorbeeld. Je leest in moderne teksten wel dat zij verliefd werd op haar stiefzoon Hippolytus. Maar zo romantisch was het niet. Een Griekse man werd niet verliefd op zijn vrouw of zijn vriend. Hij vroeg niet of de ander nog wel van hem hield. Hij begeerde de ander en wilde in bed de eisende partij zijn en niet de gunnende. Niet in het huwelijk en niet in een homoseksuele relatie. Wie zichzelf gaf aan de ander was verachtelijk, een vrouw.
Het is bedroevend te zien hoe Grieken over de vrouw dachten. Kort gezegd was zij een mislukte man. Aristoteles heeft dat beeld tot in de 17de eeuw bepaald. Op zijn gezag wist iedereen met een beetje opleiding dat het lichaam van de man hard, droog, warm en actief is, terwijl dat van de vrouw sponsachtig is, koud en passief. Ook in de Griekse beeldhouwkunst komt de vrouw er niet goed af. Heel lang werden vooral naakte mannen afgebeeld met fraai afgetrainde lijven. Vrouwenbeelden waren kuis gekleed en als Praxiteles als eerste Aphrodite naakt afbeeldt, wordt ze als lustobject tentoongesteld. Letterlijk, in een opengewerkt tempeltje, zodat je haar vormen van alle kanten kon bewonderen en Eros zich van je meester maakte. Een peepshow dus.
Het is door dit alles begrijpelijk dat er bij de Grieken geen gelijkwaardige relatie kon zijn tussen een man en een vrouw. Het huwelijk was een vorm van samenleven tussen een veel oudere man en een jongere vrouw. Er kon onderling respect zijn, maar geen wederzijdse liefde. Die wederkerigheid is een joods-christelijk ideaal.
Het was volkomen normaal dat een Griekse man zijn lusten ook bij anderen bevredigde. Wat we nu zien in India was in de Oudheid schering en inslag. Toen waren het geen vrouwen van een lagere kaste, maar slavinnen en slaven. Grieken en Romeinen hadden geen tien geboden o m zich aan te houden of een kerkelijke moraal. Wel boden filosofische richtingen houvast in het leven. De meest gevolgde school was die van de Stoa.
Nog altijd kennen wij het begrip 'stoïcijns'. Voor ons klinkt dat als niet-empathisch, koel en kil, maar in de Oudheid was het een ideaal bij het merendeel van de gegoede burgerij: ongevoelig worden voor de pathè, de driften en emoties. De ergste daarvan was Eros. Die moest je hoe dan ook buiten de deur houden. Zelfbeheersing was de grootste deugd. Een man verloor anders zijn waardigheid.
Ook medisch gezien was het niet verstandig om te vaak de liefde te bedrijven: met zijn sperma verloor een man een deel van zijn mannelijke kracht. Onthouding was de krachtigste vorm van zelfbeheersing. Paulus zei het al en Paulus was klassiek geschoold: 'Het is beter alleen te blijven zoals ik, maar als ze dat niet kunnen, is het beter te trouwen dan te branden van begeerte.' Het celibaat is niet een uitvinding van de Kerk, maar de voortzetting van een klassieke visie op gewenst menselijk gedrag.
Nog een laatste stem uit de Oudheid. Filosoof-keizer Marcus Aurelius uit de 2de eeuw spreekt in zijn dagboek over de mens en zijn moraal. Hij is daar uitermate pessimistisch over. Mensen weten niet meer wat goed en wat slecht is en dat maakt hen agressief, onbetrouwbaar en egoïstisch. Ze beseffen niet dat ze de verkeerde dingen nastreven: genot, rijkdom en roem. De mens moet zich verheffen tot een geestelijk wezen, hij moet de goden vrezen en het lichaam minachten. Dat is niet meer dan een klomp vlees, bloed, botten, pezen en aderen. En seks is niets anders dan wat wrijven en het uitscheiden van vocht.
Hoofdschuddend kijkt de keizer naar de mens, die door zijn ratio de unieke mogelijkheid heeft zich te verheffen, maar het niet doet. Deze bezorgde houding werd gedeeld door de kerkvaders, onder wie Augustinus. Dus geen nieuw paradigma, geen breuk met de Oudheid, maar een voortzetting van klassieke gedachten.
Wel heeft het christendom, begonnen als tegenbeweging tegen de alledaagse hardheid van de klassieke wereld, voor het eerst aandacht gevraagd voor de verschoppelingen van die tijd, de behoeftigen, de zieken, de slaven. Over dat soort mensen hoorde je Grieken of Romeinen nooit, die bestonden niet, daar stapte je overheen als ze op straat lagen. De acceptatie van dat christelijke ideaal ging niet zonder slag of stoot. Maar het is onmiskenbaar een stap voorwaarts in het lange beschavingsproces van de mensheid. Een beweging die al zo lang met vallen en opstaan probeert de mens aan te moedigen zijn medemens lief te hebben, verdient het voordeel van de twijfel. Het is precies die hooggestemde missie die, als ze wordt verzaakt, zoveel teleurstelling, boosheid en woede opwekt.
undefined