Reportage
Eindelijk erkenning voor de ‘vergetenen van de Franse Republiek’
Ze vochten onder Franse vlag tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog, en later in de koloniale oorlogen in Indochina en Algerije. Nu is er eindelijk erkenning voor de ‘tirailleurs sénégalais’. Dankzij een Hollywood-achtige verfilming, en de vastberadenheid van Aïssata Seck – kleindochter van een Senegalese veteraan.
Zie hem daar staan, in vol ornaat. Zwart kostuum, onberispelijk wit overhemd. Zijn medailles in drie volle rijen op de borst gespeld. Met een grote glimlach onthaalt Yoro Diao (94) zijn bezoek bij de ingang van een kleine flat in de Parijse voorstad Bondy.
Het oogt als een studentenflat, maar dan voor oudere heren. In de paars geschilderde gang leiden talloze deuren naar dezelfde kleine studio’s van zo’n 17 vierkante meter groot. Binnen staat een eenpersoonsbed, strak opgemaakt, en een wit keukenblok. ‘In het begin woonden we hier met 22 mannen’, vertelt Diao. ‘Nu zijn we nog met z’n twaalven over.’
‘We’, dat zijn de tirailleurs sénégalais – Senegalese schutters, de ietwat misleidende verzamelnaam voor veteranen uit de Franse koloniën in Afrika, die zij aan zij met Franse soldaten vochten in het Franse leger. In de Eerste Wereldoorlog, de Tweede Wereldoorlog, en – zoals de hoogbejaarde mannen in de flat in buitenwijk Bondy – in koloniale oorlogen in Indochina en Algerije.
Deze weken staan ze in Frankrijk volop in de schijnwerpers. Begin januari ging de film Tirailleurs in première, met in de hoofdrol de Franse superster Omar Sy – in Nederland vooral bekend van Intouchables en zijn rol als charmante, geslepen dief in de Netflix-serie Lupin. De film is een hommage aan de Senegalese soldaten die onder Franse vlag meevochten in belangrijke veldslagen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Elk dorp in Frankrijk heeft wel een monument voor wat er ‘de Grote Oorlog’ heet, maar de rol van militairen uit de koloniën is onder het grote publiek nauwelijks bekend.
Koloniale geschiedenis voelt als iets van het verleden, tot je er zomaar tegenover zit. In de kamer van Diao, die geurt naar net verstoven aftershave, wachten vier van zijn kameraden: Guorgui M’Bodji (91), Mor Diop (92), Ousmane Sagna (91) en Oumar Diemé (90). Diop draagt een traditionele West-Afrikaans tuniek, de anderen een pak met stropdas. Op ieders linkerborst prijkt een schitterende rij medailles.
Aïssata Seck
Aan al dat goud is dit verhaal te danken. Zo fier als deze mannen hier nu zitten, zo zag een jonge vrouw ze vijftien jaar geleden ook lopen op de markt in Bondy, de militaire onderscheidingen opgespeld. Aïssata Seck (nu 42) herkende ze meteen: haar eigen grootvader was ooit een tirailleur. Ze heeft hem nooit gekend, maar haar moeder vertelde vaak over hem. Als assistent van een Franse arts verzorgde hij gewonden in de oorlog in Indochina (1946-1954). Nieuwsgierig naar de Senegalese mannen raakte Seck met ze in gesprek. Ze vertelde over haar opa, leerde de veteranen kennen. En met de veteranen ook hun strijd voor erkenning, die haar niet meer los zou laten.
Juist op de dag dat Tirailleurs in première ging, bereikten ook de veteranen uit Bondy een belangrijke doorbraak in die strijd. Om aanspraak te kunnen maken op een militair pensioen waren ze tot dusver verplicht om minstens zes maanden per jaar in Frankrijk te wonen. Vandaar het verblijf in de sociale huurflat, ver weg van hun familie in Senegal. Die regel wordt voor hen nu opgeheven. Ze kunnen terug naar huis, tot grote opluchting van de mannen. ‘We leven hier een celibatair leven’, zegt Yoro Diao. ‘Dat is moeilijk, we zijn moe. We kunnen niets beters wensen dan straks bij onze vrouw, kinderen en kleinkinderen te zijn.’
Het is de voorlopig laatste stap in de strijd die Aïssata Seck al vijftien jaar voor deze mannen voert. De veteranen kunnen het niet genoeg benadrukken: dit hebben ze aan haar te danken. Sinds de kennismaking op de markt in Bondy staat Seck de mannen onvermoeibaar bij in hun verwikkelingen met de Franse bureaucratie.
De schutters van Napoleon III
‘Één brief heeft me daarbij in het bijzonder geraakt’, vertelt Seck daarover vanaf haar werkplek in de Parijse binnenstad. Jaren geleden probeerde een van de veteranen de Franse nationaliteit te krijgen – toen Senegal in 1960 onafhankelijk werd, hadden de tirailleurs tussen beide moeten kiezen. ‘De afwijzing trof me’, zegt Seck. ‘U voldoet niet aan de voorwaarden om de Franse nationaliteit te krijgen’, stond er. Hoe was dat mogelijk, dacht ik. Deze mannen hebben gevochten voor het vaderland. Kende de briefschrijver misschien de geschiedenis niet?’
Die geschiedenis gaat terug tot 1857, toen onder gezag van keizer Napoleon III het eerste regiment van Senegalese schutters werd opgericht, aanvankelijk bedoeld om het koloniale rijk te verdedigen. Wat begon met een paar honderd man, onder wie veel voormalig tot slaafgemaakten, werd gaandeweg steeds verder uitgebreid met troepen uit andere Franse koloniën: Niger, Mauritanië, Guinee, Ivoorkust, Frans Sudan (nu Mali en Burkina Faso) en Dahomey (het huidige Benin).
Toen Frankrijk in de Eerste Wereldoorlog naarstig op zoek was naar mankracht, volgde een keerpunt: de koloniale troepen werden voor het eerst ook op Europees grondgebied ingezet. Waar rekrutering voorheen vooral op vrijwillige basis plaatsvond, gebeurde dat vervolgens ook onder dwang. In totaal werden naar schatting 200 duizend tirailleurs gemobiliseerd, van wie ongeveer tweederde in Europa vocht. Zo’n twintig procent kwam daarbij om het leven – op het slagveld, door de Spaanse griep, of door luchtweginfecties en kou. ’s Winters werden de Afrikaanse troepen teruggetrokken, meer dan Europese collega’s leden ze onder het klimaat.
Cruciale rol
Bij de bevrijding van Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog speelden de Afrikaanse troepen eveneens een cruciale rol. Daags na de landing in Normandië volgde een tweede opmars van geallieerden in het zuiden van Frankrijk, bekend als operatie Dragoon. Tienduizenden tirailleurs sénégalais zetten daarbij voet op Franse bodem. Maar op verzoek van de Amerikanen werden de troepen voor de opmars naar de hoofdstad ‘witgewassen’. Zo kwam het dat op de beelden van de bevrijding van Parijs, in augustus 1944, nauwelijks zwarte soldaten te zien zijn.
Voor Yoro Diao, geboren in 1928, was bij het leger gaan een vanzelfsprekendheid, vertelt hij in zijn studio in Bondy. Zijn grootvader en oom hadden gevochten in de Eerste Wereldoorlog, zijn neven hadden zich eveneens bij de tirailleurs sénégalais gevoegd. Diao’s schooltijd was vroegtijdig onderbroken – ‘onze docenten waren Frans, ze werden opgeroepen voor de Tweede Wereldoorlog’ – en het werd tijd ‘een vak te leren’. Diao werd in eerste instantie afgewezen. ‘Ze vonden me te klein. Ik besloot een vak te leren waarmee ze me toch nodig zouden hebben. Ik volgde een opleiding tot technisch verpleegkundige en werd uiteindelijk naar Indochina uitgezonden.’
Met militaire precisie reconstrueren zijn ‘kameraden’, zoals de mannen elkaar noemen, beurtelings elk hun eigen parcours: geboortedatum, jaar van rekrutering (in eerste plaats allemaal vrijwillig), regimentsnummer, promoties en – tot op de dag en plaats nauwkeurig – de periodes van training, uitzending en verlof. De meesten van hen dienden in Indochina, een aantal later ook in Algerije.
Zoals Ousmane Sagna, die zich eigenlijk voor Indochina bij het leger had gemeld. ‘In Algerije werden we opgewacht door mensen die zeiden: zijn jullie vrijwillig gekomen om je moslimbroeders te bevechten?’, vertelt hij. ‘Nee, maar we zijn door Frankrijk gekoloniseerd.’ In 1960 werd het korps ontbonden, toen Afrikaanse koloniën onafhankelijk werden. De tirailleurs in Bondy keerden terug naar Senegal, Frankrijk bevroor de pensioenen van zijn voormalige onderdanen.
Sterke symboliek
Aïssata Seck wist één ding zeker: ‘Als je Fransen dit verhaal vertelt, zal het ze niet onverschillig laten.’ In 2016 start ze daarom een petitie om de tirailleurs te laten naturaliseren. Vanwege de sterke symboliek van erkenning, en omdat het bureaucratische kwesties makkelijker maakt. Ze benadert vooraanstaande figuren, onder wie acteur Omar Sy, die een Senegalese vader en Mauritiaanse moeder heeft. Hij steunt en deelt haar verhaal, Le Monde pikt het op, tienduizenden handtekeningen stromen binnen. Op 15 april 2017 betreden 28 tirailleurs het Élysée om onder toezicht van president François Hollande te worden genaturaliseerd.
‘Fransen zijn gevoelig voor kwesties die raken aan vrijheid en mensenrechten’, verklaart Seck terugkijkend op dat succesverhaal. ‘Dit zijn oude mannen die gevochten hebben voor Frankrijk, maar daarop slecht behandeld zijn door Franse instituties. Zelfs vanuit extreem-rechtse hoek wilden mensen de petitie tekenen.’ Zo krijgen de ‘vergetenen van de Republiek’, zoals Seck de veteranen noemt, gaandeweg steeds meer erkenning. In de afgelopen vijftien jaar werden ook de ooit bevroren pensioenen gelijk getrokken met de Franse (ongeveer 950 euro per maand).
Seck is lyrisch over de verfilming van de geschiedenis van de tirailleurs. Natuurlijk omdat het bijdraagt aan de erkenning voor de laatste veteranen, maar voor haar is het verhaal groter dan dat. ‘Door deze geschiedenis te delen, strijden we ook tegen racisme en discriminatie’, zegt Seck. ‘Zoveel jongeren met een migratieachtergrond die nu opgroeien in Frankrijk worden voortdurend teruggebracht tot hun huidskleur. We zijn een samenleving waarin racisme nog bestaat, en deze jongeren worden er volop mee geconfronteerd als ze zoeken naar werk of een woning. Maar dit verhaal laat zien dat niemand hen kan zeggen: jij bent zwart, en dus niet Frans.’
Worstelen met identiteit
Andersom ziet Seck hoe diezelfde jongeren worstelen met vragen over identiteit, en zich niet altijd Frans voelen. De vraag die altijd terugkeert als de veteranen hun verhaal met jonge mensen delen, is: Heeft u geen spijt voor Frankrijk te hebben gevochten? ‘En allemaal antwoorden ze dan dat ze hetzelfde zouden doen als ze opnieuw moesten kiezen. Ze zijn grootgebracht binnen het Franse koloniale rijk, ze spreken Frans, ze hebben voor hun vaderland gevochten. Dat is hoe zij het zien, en dat respecteer ik.’
Ook daarom wil ze deze geschiedenis delen, zegt Seck, die in het dagelijks leven werkt voor de Fondation de la Mémoire de l’Esclavage: zodat jongeren ‘begrijpen waarom ze hier nu zijn. Omdat er kolonisatie was. Omdat er migratiegolven op gang kwamen om Frankrijk te helpen op te bouwen. Omdat er die gedeelde geschiedenis is. Al die verhalen zijn belangrijk om te begrijpen waar we nu staan. Rond dit soort historische gebeurtenissen kunnen we ons als land verenigen.’
Zelfs nu de mannen in Bondy definitief naar huis kunnen terugkeren, zullen ze in Frankrijk blijven terugkomen. ‘Hij hier, hij klaagt er nooit over’, wijst Yoro Diao op Guorgui M’Bodji naast hem, ‘maar hij heeft bij het laden van de kanonnen gehoorproblemen opgelopen. En er zijn allerlei ziekten die we in het leger hebben opgelopen. Om de juiste zorg door Frankrijk vergoed te krijgen moeten we hier ter plekke zijn. Het zou makkelijker zijn als dat in Senegal kan.’ Het is de volgende strijd die ze met Seck zullen voeren.