Een vrijplaats voor flamenco
Komende donderdag wordt het aangetoond, in de Jaarbeurs in Utrecht: de flamencodans stamt af van de Hollandse klompendans. Volgens modevormgever Aziz Bekkaoui hebben de Spaanse zigeuners bij ons de kunst afgekeken ergens midden 16de eeuw en dat gaat Aziz Bekkaoui aantonen ook. Met flamencodansers en klompendansers, naast elkaar, als levend vergelijkingsmateriaal.
Een potsierlijke theorie natuurlijk, maar die maakt wel iets duidelijk over de Andalusische kunst. De flamenco namelijk stelt zichzelf altijd weer die grote levensvragen: waar komen we vandaan, waar gaan we naartoe. De herkomst van de dramatische Zuid-Spaanse expressie in zang, gitaar en dans is een discussiepunt dat zo oud is als de kunst zelf.
Je kunt je, een beetje naar eigen voorkeur, achter een theorie scharen: de flamenco komt van de Indiase khatakdans, is meegevoerd op wereldreis door Indiase Roma, heeft wortel geschoten in Andalusië. Of: de flamenco heeft Moorse geboortegronden, want luister maar naar de oproep tot het avondgebed van de muezzin in de moskee en leg die naast de aanroepingen in het Spaanse klaaglied.
De derde Nederlandse Flamenco Biënnale, die zondag in het Amsterdamse Muziekgebouw aan 't IJ werd afgesloten, heeft in ruim een week een aantal wilde herkomsttheorieën tot leven gebracht. De zanger Francisco José Arcángel pleitte voor de Moorse variant, met een ijle keelzang die leek overgewaaid op een wolk woestijnstof uit de Sahara. Een choreografie van de Indiase Aditi Mangaldas wees naar de khatakdans, en de zanger Mohammad Motamedi ging ons voor naar Iran.
De meest spectaculaire uiteenzetting kreeg het flamencopubliek zondagmiddag in het Amsterdamse Muziekgebouw gepresenteerd. Daar zocht het Nieuw Ensemble van dirigent Ed Spanjaard naar flamencosporen in de eigentijdse klassieke muziek. Spanjaard vond ratelende ritmes op houtblok in het vijftig jaar oude werk Libra van de Catalaanse componist Roberto Gerhard. Hij liet een Azerbeidzjaanse mugamzanger aanrukken om overeenkomsten in zangtechniek te openbaren tussen Spaanse diepe zang en Perzische poëtische jodelkunst.
In het werk Muerte Sin Fin, een eigen productie van de Biënnale, gingen fluit, klarinet en accordeon de dialoog aan met het ontroerende hakkenwerk van danseres Fuensanta 'La Moneta'. Haar dans bood, zo wreed uit de Spaanse context gehaald, de gelegenheid met heel andere blik naar de 'palos' te kijken, de oeroude dansvormen die bij La Moneta een hypermoderne beeldtaal spraken.
Het kon nog gewaagder: de jonge Duitse componist en black metalmuzikant Florian Magnus Maier componeerde op verzoek van het Nieuw Ensemble het verbijsterende flamencowerk Black Star Suite, dat heen en weer stuiterde tussen gepassioneerde flamencozang van Carlos Denia, knisperend harpwerk en licht vervreemdend modern klassiek, en tot abrupte stilstand kwam op een duistere ondertoon van Maiers eigen metalgitaar.
Ook verrassend: het uitverkochte Muziekgebouw vloog juichend overeind bij de laatste gierende elektrische gitaarsolo.
Als de Flamenco Biënnale een ding heeft aangetoond, dan is het dat de Spaanse zigeunerkunst een vast huis heeft gevonden in Nederland. In drie edities, en uitgebouwd naar zeven podia in drie steden, heeft directrice Ernestina van de Noort een hongerig publiek gecreëerd, dat bij een eerbetoon aan de onlangs overleden zanger Fernando Terremoto in de Amsterdamse Stadsschouwburg zelfs tevergeefs stond te bedelen om een paar laatste extra kaartjes. Een publiek bovendien dat niet makkelijk wordt voorzien van de tophits uit de flamenco - de klassieke dans, de snelle gitaarvirtuozen - maar opgezadeld met woeste experimenten en 'ongemakkelijke' fusies als die tussen de flamencojazzpiano van Dorantes en de Bulgaarse herdersfluit van Theodosii Spassov.
Deze biënnale legt de lat hoog en zoekt vernieuwing in alle uithoeken van de kunst. Daarmee is het festival uiteraard een grote aanwinst geworden voor de liefhebbers in Nederland, maar de biënale openbaart zich zelfs als belangrijke vrijplaats. Hier, buiten het blikveld van de Spaanse puristen die hun kunst graag authentiek houden, mag de flamenco zich ontwikkelen en wordt de kunst onderzocht, opgerekt, binnenstebuiten gekeerd. Daarmee mag de hele flamenco-wereldgemeenschap zich gelukkig prijzen.
Robert van Gijssel