Een tentoonstelling als een onderzoek
De kleur rood, zo heeft de Russische kunstenaar Dmitri Vilenski op de muur van het Museum van Hedendaagse Kunst Antwerpen (MUHKA) geschreven, moet in Rusland na het Sovjet-tijdperk 'een nieuwe functie krijgen'....
Maar in het MUHKA is dat niet het geval. Het is een onopvallend zinnetje, opgekrabbeld met ballpoint, één van de vele zinnetjes die Vilenski onder een lange rij snapshots schreef. Onopvallend, maar effectief. De kleur rood was immers zeventig jaar lang de meest beladen ideologische kleur, alleen voorbehouden aan heldhaftige taferelen. En zoekt Vilenski nieuwe symboliek, nieuwe grote gedachten? Nee, hij fotografeert het achterlicht van een tram, een handdoekje tussen een stapel wasgoed, en het gordijn van een smoezelig winkeltje. En juist dat allergewoonste rood komt met zo'n zinnetje op een voetstuk te staan: het handdoekje is opeens niets minder dan belangwekkend, ge-ontideologiseerd rood.
Vilenski (1964) is één van de eenentwintig Russische kunstenaars op de expositie Werkelijkheidshorizonten. Het zijn kunstenaars die in de jaren negentig, na de val van de Sovjet-Unie, aan het werk togen. In een tijd dus dat niemand meer wist waarop kunstenaars zich nu precies moesten richten. Ze waren niet meer in dienst van de socialistische heilstaat, en het nut van de radicale en conceptualistische avant-garde uit de jaren tachtig was ook verdwenen. Een vacuüm dus, waarin chaos, een hernieuwde belangstelling voor het orthodoxe geloof en nieuwe luxe welig tierden.
Wat voor kunst bracht die tijd voort? Is dat bizarre ellende als van de fotograaf Boris Mikhailov die op dit moment in Haarlem is te zien? Is dat provocatie als van Oleg Kulik, die op de Biënnale in Venetië een video vertoonde waarop hij zich door een bouvier liet nemen? Of zijn het juist de nieuwe religieuze schilders, die onlangs nog bijeen waren gebracht in het Haags Gemeentemuseum?
Niets van dat alles. Hier is kleinheid, detail, lieflijke poëzie, knipogende ironie. Kunst van de laatste jaren, toen, volgens het MUHKA, 'de realiteit stabieler, veiliger en vervelender' is geworden. Of ze hiermee inderdaad de hedendaagse Russische kunst omvatten valt te betwijfelen, maar een compleet overzicht wordt gelukkig ook niet geambieerd. Het is een tentoonstelling als een onderzoek: 'Hoe verhouden kunst en realiteit zich in een hedendaagse maatschappij?' vroeg directeur Bart De Baere zich af. Een 'hapklaar, vastomlijnd' antwoord wil hij niet geven: dat mag de bezoeker doen.
Die 'open' opstelling werkt. Het lijkt eerst alle kanten op te gaan, maar er vormt zich vanzelf een eenheid.
De één werkt heel direct, als een documentairemaker. Sergey Bratkov fotografeerde jochies uit een opvoedingsgesticht bij hun paasvieringen. Kerim Ragimov schildert in hyperrealistische stijl magazinefoto's van negers en cowboys na.
Lyudmila Gorlova filmt een bruiloft op een parkeerplaats waar op een koperblazeruitvoering van Yesterday wordt gedanst. Uiteraard schurkt een deel van deze kunstenaars aan tegen het bekende absurdisme en de esthetiek van deprimerend tl-licht, bleek vlees en afgebladderde muren, maar het is niet voorspelbaar bozig.
Het is zoals Vilenski schreef: de kunstenaars zijn op zoek naar nieuwe betekenissen in de wereld om hen heen. De allergewoonste werkelijkheid blijkt opeens artistieke mogelijkheden te bezitten. Ofwel maatschappelijk, of, zoals de andere helft van deze kunstenaars, poëtisch en gestileerd. Het vrouwenduo Factory of Found Clothes maakte de video Sprong (1996). Hand in hand staan ze in witte jurken op een enorme classicistische brug in St. Petersburg. Ze springen het water in, vrolijk, onbezorgd, maar komen niet meer boven. En dan begint de video opnieuw.
'Klein' is de bedoeling van deze kunst dus allerminst. De ambitie en het zelfbewustzijn springen er van af. Dit is niet het vermoeide zoeken naar vernieuwing van veel West-Europese kunstenaars. Er zitten grote gebaren in al dat gezoek, referenties aan de Russische geschiedenis, de relatie met de Westerse kunstwereld. Je zou haast denken dat ze toch nog allemaal de oude neo-marxist Theodor Adorno in hun boekenkast hebben staan. Niet voor niets heeft Vilenski ook een citaat van hem op de muur gekrabbeld: 'The most profound political work is one that is entirely silent about politics'.