Een privéleven kan er helaas niet meer bij
De Britse pop is ten dode opgeschreven, de house doet zichzelf de das om, het beleid van grote platenmaatschappijen beledigt de goede smaak....
ZIJN GLOEDNIEUWE Powerbook G 3 computer staat opengeklapt voor hem op tafel. Een elektronisch hulpje, dat in de loop van het gesprek regelmatig wordt geraadpleegd. Om de lange lijst te laten zien van dj's die de komende maanden op zijn wekelijkse clubavond komen draaien, of om nog even te checken welke landen hij gedurende zijn aanstaande toer bezoekt.
Mixmaster Morris is een drukbezet dj. Al jarenlang - vanaf het moment waarop hij rond 1993 naam maakte met zijn ambient-project The Irresistable Force. Sindsdien groeide hij uit tot de populairste ambient-dj van Engeland, of misschien wel de wereld: een vaste gast in de chill-out-ruimtes van party's en festivals, waar het dansende publiek even op adem kan komen.
Elk weekeinde stapt hij op het vliegtuig naar een volgend feest. In zijn eigen land, of Amerika, Duitsland, Japan, Australië. Met gepaste trots meldt hij dat hij in vijfenveertig landen heeft gedraaid: 'Dus er zijn nog een stuk of tweehonderd te gaan, voordat ik de hele wereld heb gehad.'
Met een volgende, vijf maanden durende toer voor de deur is hij even neergestreken in de Amsterdamse coffeeshop Global Chillage - een toepasselijke plek voor iemand wiens oeuvre voornamelijk bestaat uit muziek om je eens lekker languit bij te ontspannen.
Grappig genoeg is de 37-jarige Morris zelf allesbehalve kalm en relaxt. Zijn hyperactieve geest lijkt geen moment rust te kennen. Hij bestookt zijn gesprekspartner met informatie - ideeën, theorieën, plotselinge invallen, en niet te vergeten zijn cynische kijk op de Britse popwereld, die volgens hem zijn eigen graf aan het graven is.
Het is moeilijk voor te stellen dat dit de man is die met It's Tomorrow Already het beste ambient-album van 1998 op zijn naam heeft gebracht. Bij de dwarrelende ritmen en melodieën is het plezierig om even stoom af te blazen, ook omdat de ingetogen sfeer nergens saai of slaapverwekkend wordt. Aan dat laatste aspect hecht Morris veel belang. 'De balans tussen de verschillende muzikale elementen moet kloppen. Dat de stukken relaxt zijn, zonder dat je erbij in slaap valt, of stimulerend, zonder dat ze de luisteraar meteen een hartaanval bezorgen.'
Ambient leek, na een korte bloeitijd begin jaren negentig, de laatste tijd enigszins te verpieteren, een verschijnsel dat Morris vooral wijt aan de platenindustrie: 'Ambient deed het altijd goed in de party-wereld. Maar de mensen uit de platenwereld begrepen er niets van en moesten er ook niets van hebben. Die gebruiken nu eenmaal andere drugs. Dat nare, witte, Zuidamerikaanse spul. Daarom hebben ze ook zo'n waardeloze muzieksmaak. Om zes uur 's ochtends, na een lange nacht, heb ik geen zin in stampende disco. Dan wil ik een beetje rustig neerkomen, met ambient.'
Zijn ambient-platen zijn de jongste fase in een carrière die midden jaren tachtig begon: 'Al in 1988 gaf ik mijn eerste live-techno-optredens. Net als iedereen begon ik met de standaard house-machines, de Roland 303 en 909, maar al gauw kwam ik er achter dat ik de eerste Detroit-producers onmogelijk zou kunnen overtreffen. Daarom koos ik later een andere richting.'
Begin jaren negentig, toen hij als dj een paar keer op tournee ging met The Shamen, was hij ook journalist bij New Musical Express. Als een van de eersten in het rockkamp berichtte hij over de nieuwe dansmuziek. Tegenwoordig schrijft hij voor het dansblad Mixmag. In een maandelijkse column vertelt hij over zijn internationale reizen, de goede party's die hij bezoekt en de bijzondere muziek die hij ontdekt.
'Ik krijg wekelijks zo'n honderd platen toegestuurd, daarnaast zit ik tijdens elke reis uren, zo niet dagen, in platenwinkels. En ik hoor een hoop lokaal talent, zowel dj's als producers. Op dit moment maak ik graag reclame voor Japanse muziek. Er is ontzettend veel kwaliteit, maar terwijl de Japanners zo goed zijn in het exporteren van hun elektronica en hardware, lukt het ze maar niet hun eigen muziek naar buiten te brengen. Daarom ga ik binnenkort een compilatie maken met Japanse artiesten.'
Ook als radiomaker is Morris een ambassadeur van nieuwe muziek. Hij bloost zelfs even als de Engelse radio-legende John Peel ter sprake komt, die hem onlangs zijn 'natuurlijke opvolger' noemde. Net als Peel geeft Morris de voorkeur aan muziek die ver afstaat van wat de grote platenmaatschappijen brengen: 'Die muziek vind ik over het algemeen een belediging voor de goede smaak. Geen wonder dat het slecht gaat met de platenindustrie.'
Dit jaar verschenen er paniekverhalen in Engelse bladen over de zorgwekkende toestand in de Britse pop - de platenverkoop is ernstig ingezakt, concerten worden matig bezocht, een aantal festivals moest worden afgezegd -, maar volgens Morris is het allemaal nog veel erger. 'De hele industrie is corrupt. De 'superclubs' die house en techno commercieel hebben gemaakt, zijn nu meestal halfvol. Ze doen zichzelf de das om, omdat ze steeds dezelfde formule bieden: verwaterde commerciële rotzooi. Al tien jaar lopen ze achter de feiten aan, nog niet één keer zijn ze met een origineel idee gekomen. Nee, ze gaan elk jaar maar weer naar Ibiza om daar de hele zomer te feesten. Ik heb een T-shirt laten maken voor mijn album, met de tekst: Fuck Ibiza, we go to Mars.'
Morris wordt er 'gek van', zegt hij, dat sommige bekende dj's zo'n tienduizend pond per avond durven vragen, 'terwijl ze het mixen overlaten aan hulpjes'. Het werkelijke talent krijgt nauwelijks een kans, is zijn stellige overtuiging. 'Daarom ben ik een club begonnen in de Londense wijk Brixton. Ik kan alle goeie dj's voor zo'n vijftig pond boeken, namen als Global Communication, Autechre, Plaid en een hele reeks drum'n'bass-dj's. Ze komen graag en de zaal is vol, zo'n vijfhonderd man. Het is een goed publiek. Niemand komt vragen of ze The Prodigy willen draaien, haha.'
Morris' woordenstroom is haast niet te stuiten. Maar opmerkelijk genoeg praat hij ineens een stuk minder makkelijk als het gesprek een meer persoonlijke wending neemt. Haast schuchter bekent hij dat zijn neiging tot radicalisme wellicht te maken heeft met het milieu waarin hij opgroeide: 'Links radicaal. Mijn vader was een communist. Muziek ontdekte ik ook in de meest politieke periode van de popgeschiedenis, de punk. Op mijn zestiende, in 1977, zag ik The Clash voor het eerst spelen.'
I N DIEZELFDE tijd volgde hij een opleiding voor systeem-analist: 'We hadden op school een van de eerste computers in Engeland. Een groot bakbeest, dat nog werkte met punch cards en papieren tape. Je moest eerst een uur laden, voordat je ermee kon gaan werken. Drie grote apparaten leverden samen 4 kilobyte aan geheugen, een fractie van wat nu op een floppy-disc past.'
Al heel vroeg raakte hij geïnteresseerd in de mogelijkheden van sampling: 'Zo heb ik Matt en Jon van Coldcut leren kennen, zij waren met hetzelfde bezig als ik'. It's Tomorrow Already verscheen op Coldcuts onafhankelijke Ninja Tune-label: 'Een maatschappij naar mijn hart. Matt en Jon willen gewoon goede muziek uitbrengen, zonder hysterische media-hypes. En net als ik verdiepen ze zich in de mogelijkheden van de digitale technologie. Volgend jaar hopen we een nieuw programma te lanceren, waarmee het jammen van muzikanten via Internet nog spannender wordt. Meer mag ik er niet over vertellen, maar geloof me, het is een revolutionair idee.'
Nieuwe technologieën bedenken, produceren, optreden als dj, schrijven over muziek, clubavonden organiseren, radio-programma's maken, over de hele wereld vliegen - het is wel veel, vindt Morris zelf ook. Een privé-leven kan er nauwelijks meer bij, en toch komt de gedachte zich eens een poosje op één ding te concentreren nooit bij hem op: 'How boring' Specialisme is een doodlopend traject, vindt Morris. 'Niet dat ik mezelf nou metéén met Leonardo da Vinci wil vergelijken, maar ik vind dat ieder mens er naar moet streven zo veelzijdig mogelijk te zijn.'
The Irresistable Force: It's Tomorrow Already. Ninja Tune ZENCD 38.