Een les in nederigheid
Zuid-Afrika barst van de 'landschappelijke verwondingen', maar nieuwe huisvestingsprojecten moeten het leefklimaat in de townships drastisch verbeteren. De sociale woningbouw in Nederland is daarbij het lichtend voorbeeld....
DELFT bij Kaapstad lijkt in niets op Delft, Nederland. In een eindeloze vlakte, waar de wind vrij spel heeft, staan oranje en gele hutjes op het zand. Kinderen trotseren de zandstorm bij het voetballen, plastic zakken blijven hangen in het prikkeldraad. Nergens is enige beschutting. De vroegste hutjes, amper twee jaar oud, zou je nog luxueus kunnen noemen, omdat ze uit beton en leem zijn opgetrokken. Maar sinds de subsidies van het ministerie van Housing (Volkshuisvesting) zijn verlaagd, lijkt de afwerking de eerste sluitpost. Delft, ofwel City Five, slibt nu dicht met huisjes van golfplaat.
Appalling noemt Dave Dewar het. Stuitend, dit volkshuisvestingbeleid. In het bestelbusje waarin de stedenbouwkundige ons gidst langs de nieuwe townships rondom Kaapstad, legt hij vooral de nadruk op de keerzijde van dit beleid. De Zuid-Afrikaanse regering heeft zichzelf ten doel gesteld in vier à vijf jaar tijd een miljoen huizen te bouwen, maar met de verkiezingen van volgend jaar in zicht lijkt ze deze belofte nauwelijks waar te kunnen maken.
Delft is een vorm van instant housing. Aan een behoorlijke planologie is geen aandacht besteed. De infrastructuur bestaat uit een school, een politiepost en een kliniek. Hoe de zwarten hiervandaan naar hun werk moeten komen, moeten ze zelf maar uitzoeken. Cape Flats, de kale voorstad waar Delft deel van uitmaakt, is zeker 25 kilometer van Kaapstad verwijderd.
Delft ligt tegen Den Haag aan, daarnaast ligt Voorbrug (niet Voorburg, zoals je zou verwachten): tot dusver klopt deze replica van de Randstad op de Kaap. Dat iets zuidelijk daarvan Eindhoven in ontwikkeling is, zou je met enige planologische vrijheid ook kunnen verdedigen. Nog niet zo lang geleden waren dit vruchtbare landbouwgronden. Stellenbosch, met zijn befaamde wijngaarden, ligt binnen handbereik. Waarom heeft de zwarte populatie niet gewoon een stukje bebouwbare grond rond zijn nieuwbouwhuis gekregen, is de vraag die door het hoofd blijft spoken. Er wordt geen beroep gedaan op een gemeenschapsgevoel, zegt een verbitterde Dewar. Logisch dat het broeinesten van geweld worden.
Hoe arm de bevolking ook is, ze huurt niet, nee ze koopt de huisjes. Huur is in Zuid-Afrika niet de gewoonte. Voor omstreeks achttienduizend rand (zesduizend gulden) wordt men eigenaar van een onderkomen dat je een eenkamerwoning zou kunnen noemen. En de huizenhandel bloeit, weet Dewar. Een handige eigenaar verkoopt zijn huisje door en gaat zelf in een squattercamp wonen, een uit golfplaten opgetrokken hut op een gekraakt stuk grond.
Cape Flats is de erfenis van het apartheidsregime, een wond in het landschap die zich bijna niet meer laat genezen. Toen de hellingen van de Tafelberg in beslag waren genomen door 'blanke' landgoederen en villa's, bleef voor de zwarten de winderige vlakte over, waar ze onder de rook van een kerncentrale samenklitten op een industrieterrein. De laatste gemengde wijk tegen het centrum van Kaapstad aan, District Six, werd in 1966 ontruimd, op een moment in de geschiedenis dat de apartheidswetten het hardst werden toegepast. In enkele weken tijd braken slopershamers een gemeenschap af, waarin kleurlingen en zwarten tot dan in harmonie samenleefden.
De wijk, zo laten de foto's in het District Six-museum zien, was een klein New Orleans. De jazzmuziek floreerde, de middenstand ook. Het was een daad van betekenis dat koningin Beatrix bij haar eerste bezoek aan Zuid-Afrika erop stond dit museum, monument van een multiculturele samenleving, te bezoeken. Wat rest van District Six is een grasvlakte waar de moskeeën, tempels en kerken als bloemen boven het maaiveld uitsteken. Zij bleven gespaard, gescheiden van hun gelovigen die uit de stad werden verbannen.
Tijdens ons bezoek blijkt een nieuw hoofdstuk aangebroken in de geschiedenis van District Six. Aan een decennialang slepende twist over de eigendomsrechten - er lagen maar liefst 360 claims - is een einde gekomen. Inzet van het gevecht was de vraag of de rechthebbenden, zwarten en kleurlingen, in geld of in grond schadeloos moesten worden gesteld. Maar vaak zijn de oorspronkelijke eigenaren niet meer te achterhalen. De partijen zijn daarom een financiële regeling overeengekomen.
Teruggave van de grond zou in het verscheurde Zuid-Afrika een precedent van jewelste hebben betekend. En omdat de regering-Mandela als motto verzoening en niet vergelding hanteert, lijkt met deze oplossing de angel uit een potentieel conflict te zijn getrokken.
Een miljoen woningen had de zwarte regering de zwarte bevolking beloofd. En er werd een ambitieus plan voor op tafel gelegd, RDP, hetgeen staat voor Reconstruction and Development Program. Maar de afkorting wordt al cynisch anders uitgelegd: Remember Damned Promises. Velen vinden dat de bouw te langzaam gaat of anders wel ondermaats is. Je zou zo'n hut nog niet als tuinhuis willen hebben, roept een gepensioneerde architect.
Het RDP was nodig om de naar de thuislanden verbannen maar terugkerende bevolking in de steden op te vangen, het was ook nodig om een einde te maken aan de mensonwaardige omstandigheden in de squatterscentra, die je overal in Zuid-Afrika tegenkomt: gekraakte stukken grond, in een nacht volgezet met hutten van golfplaat, karton en bekisting. Verstoken van elektriciteit en water, vaak gelegen op de slechtst denkbare plekken, op een helling waar de krakers bij de minste of geringste regenbui in een ravijn dreigen te glijden. Dat gebeurde onlangs bij Durban. 'Ik zie een bananenboom voorbijkomen', riep een bewoner uit tijdens een tropische regenbui. Niet de boom, maar zijn huis was op drift geraakt.
Cato Manor in Durban is zo'n squatterstad, door Mandela's regering uitgeroepen tot speerpunt-project. Hier toont het nieuwe Zuid-Afrika zijn gezicht. Aan de rand van de luxueuze havenstad met zijn art-deco-villa's, zijn eind jaren tachtig Zulu's neergestreken, op beboste heuvels met een kleilaag die vanwege de rotsachtige ondergrond gemakkelijk schuift. Cato Manor is in korte tijd uitgegroeid tot een stadsdeel van 150 duizend mensen, een aantrekkelijke - want dicht bij het centrum van Durban gelegen - wijk. Wie van ver komt, is 40 procent van zijn inkomsten kwijt aan taxi's en busjes. Daarop besparen de Cato Manor-inwoners al.
Nederland is een van de grote geldschieters bij het ontwikkelingsprogramma van Cato Manor. Anders dan in Delft, Kaapstad, ligt hier de nadruk op technische infrastructuur (wegen, riolering, stroom) en sociale voorzieningen als scholen, klinieken, bibliotheek en park. Woningen met watertanks op het dak zijn de eerst zichtbare resultaten van dit ambitieuze bouwprogramma, elders graven machines zich door heuvels heen voor ontsluitingswegen en viaducten. Want, zegt de pr-manager van het project, Shelley Gielink, door het onoverzichtelijke gebied open te gooien, betrek je de bevolking sneller en beter bij de stad. Het merendeel van de projecten is under construction. En opnieuw is het tekort aan geld de oorzaak. 'Alleen al dit stuk weg waarop we rijden, kost 45 miljoen rand (15 miljoen gulden)', roept Gielink. 'Dan heb je nog niet eens een huis'
Wat drijft Gielink, die vijf jaar geleden nog een rustig adviesbureau dreef en nu dagelijks haar leven riskeert? 'Als we zo graag deze nieuwe democratie willen, moeten we er ook moeite voor doen', is haar nuchtere antwoord. 'Uiteindelijk hoop je dat het voor alle partijen beter wordt.'
Vijf jonge vrouwelijke architecten wonnen afgelopen jaar de prijsvraag die de kroon op Cato Manor moet vormen. De Housing Generator, georganiseerd door de Academie voor Bouwkunst in Rotterdam, wil een project genereren dat, zoals de naam al zegt, meer is dan de som der delen die de huidige versnippering het hoofd biedt. De vijf jonge vrouwen, die voor deze gelegenheid samenwerkten, bedachten een complex met vijf of zes grote gebouwen die de loop van de heuvelruggen volgen, huizen waarin de bewoners aanspraak kunnen maken op voorzieningen als kinderopvang, scholen, winkels en bedrijfshuisvesting.
TERWIJL de duisternis begint te vallen, staan we in de heuvels, het geronk van graafmachines en tractoren om ons heen. Rechts voor ons torent het reusachtige winkelcentrum The Pavillion - een indringer met zijn Victoriaanse glaskoepels en watervallen rondom de parkeergarages - uit boven de zee van golfplaten; links ligt het terrein braak voor The Housing Generator.
Het grootschalige karakter is een experiment, geeft de architecte Theresa Gordon toe, waarbij alles afhangt van beheer en begeleiding. Het kan mislukken. Maar wie niet waagt, die niet wint. Als het lukt, heb je de sleutel in handen voor een leefbare wijk. Het is bovendien voor het eerst dat een geïntegreerd woonproject wordt beproefd. In Zuid-Afrika opereren alle diensten, school-, road-, medical- en housing-departments, los van elkaar.
Een van de traditionele Zulu-huisjes bekeken we tijdens de rondleiding even van binnen: er is op 20 à 22 vierkante meter een piepkleine woonkeuken, een slaapkamer en een wc/douche beschikbaar. Hoe duurder de woning, hoe meer modellen er zijn om uit te kiezen. Was er dan ook nog inspraak mogelijk? Ja, zegt een van de projectleidsters, 'er was kritiek op het ontwerp. De rijtjeshuizen zagen er te veel uit als hostels, en dat was een klacht die niet genegeerd kon worden.' Want die hostels waren de gehate blokken van het apartheidsregime, bedoeld om de zwarte werknemers uit de thuislanden te huisvesten.
Architect Rodney Harber rijdt ons door de zwarte woonwijk Kwamashu. Verspreid over de heuvels wonen 750 duizend Zulu's. Als hij achter zich een armoured car bespeurt, een gepantserde jeep, besluit hij de auto even langs de kant van de weg te zetten. 'Die heb ik liever voor me dan achter me', mompelt hij. Ook dit stadsdeel, ver buiten Durban is het toneel van veel geweld, in dit geval tussen Inkatha- en ANC-aanhangers.
Er loopt een demarcatielijn door de wijk heen, een stuk niemandsland dat lijkt op de strook die tien jaar geleden nog West- van Oost-Duitsland scheidde. Een soort Checkpoint Charlie biedt uitzicht op de wijk, een zee van grijze huisjes, allemaal met wc. Bij de entree van de wijk staat een batterij postbussen. De toiletten zijn niet op het riool aangesloten: een dergelijke geavanceerde infrastructuur zou te kostbaar zijn.
Architectuur bedrijven, zegt Harber, is in dit Zuid-Afrika iets geheel anders dan in West-Europa. Het is een kwestie van veel praten, veel geduld met tradities en vooral ook een les in nederigheid. 'De bisschop in een Zulu-nederzetting hier in de buurt wilde een kerk, maar hij mocht natuurlijk niet groter zijn dan de Sint Pieter. Vijf vierkante meter kleiner, dat bestelde hij. Eigenlijk wilde hij vooral een groot stadion. Om met hem te overleggen, moest ik op mijn knieën voor de bisschop. Dat doe je, anders valt er niet te overleggen. Je moet de omstandigheden kennen, de eigenaardigheden. Dat de mannen gescheiden van de vrouwen in zo'n dorp leven omdat ze er gemiddeld vier maitresses op nahouden, en dus willen kiezen wie ze die dag gaan bezoeken. Dus bedrijf je een soort planologie waarin je de mannen aan de rand van het dorp huisvest en de vrouwen met hun kinderen binnenin.'
We passeren een voormalige bufferzone, de grens tussen voormalig zwart en blank Zuid-Afrika. Hier lag een overstapstation waar de zwarte werknemers de trein richting Durban verwisselden voor de bus naar de townships. Het barst in Zuid-Afrika van dit soort landschappelijke verwondingen en Harber zucht. 'Het kostte veel om de apartheid te vestigen, het kostte nog meer om de resten ervan op te ruimen.'
Van die stroken groen zou hij voetbalterreinen maken, en het overstapstation is geleidelijk aan bedolven onder marktstalletjes. Nog zo'n wetmatigheid waarmee je als architect/
stedenbouwkundige in Zuid-Afrika rekening moet houden; dat je een winkelcentrum niet midden in een wijk plaatst, maar juist bij de ingang, zodat de mensen bij terugkeer van hun werk voedsel kunnen inslaan. Harber stapelde en groepeerde er containers, die beschutting bieden, veilig zijn en ruimte bieden om er de handel in op te bergen.
De banden tussen Nederland en Zuid-Afrika worden in snel tempo aangehaald. Er is weer een cultureel attaché aangesteld, er wordt 150 miljoen gulden per jaar geïnvesteerd in werkloosheidsprojecten, en de Nederlandse sociale woningbouw dient als lichtend voorbeeld bij de volkshuisvesting. 'Als het hier niet lukt, lukt het nergens', zegt de Nederlandse ambassadeur. Daar komt nu een grote manifestatie over Zuid-Afrikaanse architectuur bij, in het Nederlands architectuurinstituut in Rotterdam. Samensteller, de jonge filosoof Hilton Judin, wil een overgangssamenleving in beeld brengen, een land dat het koloniale juk van zich heeft afgeschud, vervolgens de schandvlek van de apartheid, en nu pas toe is aan zijn eigen verhaal. Een verhaal dat bol staat van onzekerheid.
Hoe onzeker blijkt alleen al uit de fortificaties. Je hoeft maar door een willekeurige woonwijk te rijden en je ziet hoe welgestelde blanken zich verschanst hebben achter hoge hekwerken of muren met overal het bordje Armed Response. Daarachter heerst de architectuur van de angst, zegt een jonge Zuid-Afrikaanse architect. Men wil imponeren met een beproefde klassieke stijl. 'Het is een moeilijke tijd. De economie is ingezakt, het geweld schrikt investeerders af. Blanke opdrachtgevers spelen op safe, terwijl de banken of verzekeraars het te link vinden geld aan huisvesting voor zwarten te besteden.'
Van de periferie naar de metropool: Johannesburg. Geen stad waar de omwenteling zich zo snel voltrekt, geen stad ook die zo is vergeven van geweld. Stoppen voor een rood verkeerslicht in de binnenstad is spelen met je leven. In drie jaar tijd zijn de Market Theatre, als cultureel centrum, en Bank City, het district met de nationale bank en beurs, blanke enclaves in een turbulente zwarte binnenstad geworden. Het Carlton Center, tien jaar geleden nog het culturele, economische hart, staat leeg. Sloop wordt overwogen.
Gewinkeld wordt er downtown Johannesburg niet meer, althans niet door blanken. Uitgaan is eveneens linke soep. Aan de noordrand van de stad is in dezelfde tijd een nieuwe goudkust uit de grond gestampt, het winkelcentrum Sandton en de rondweg Rivonia Road, die wordt omzoomd door landhuizen in Toscaanse of classicistische stijl, en winkels als kastelen. Johannesburg is een stad op drift, symbool voor het hele land.
Het grote contrast ligt op twee, drie kilometer. Alexandra. Een van de oudste townships, uit 1914, ooit opgezet voor blanken maar al snel veranderd in een zwarte nederzetting, is verworden tot een door moord en doodslag beheerst stadsdeel.
Enkele bewoonsters van de nieuwe nederzetting Lombardy East laten ons hun nieuwe onderkomen van binnen zien. Als onze ogen aan het duister zijn gewend - stroom is er niet - zien we een huiskamer met een entresol: er liggen kleden op een betonnen vloer. In de hoek kookt een vrouw haar maaltijd op een parafine-kacheltje. Buiten maken de pijpen zichtbaar dat de huizen op de waterleiding en het riool kunnen worden aangesloten. Dan moet de betaling wel verzekerd zijn.
Hoewel een onweerslucht boven de heuvels dreigt, straalt de rozegroene wijk een optimistische sfeer uit. De bewoners planten bloemen in de voortuin, de stoep wordt geveegd. Lindsey vraagt een jong meisje hoe ze aan het kleine eucalyptusboompje komt. Die blanken daar hebben ons planten gegeven, antwoordt ze. Ze gebaart naar een helling verderop, waar een rijtje witte bungalows en villa's staat. Lindsey glundert. 'Dit is bijna revolutionair te noemen, Die buurt was zeer gekant tegen de stichting van deze nederzetting. Nu is kennelijk het ijs gebroken.'
Dat is het lichtpuntje in Alexandra: ondanks de enorme tegenstellingen is saamhorigheid mogelijk. De motor daarvan is behoorlijke huisvesting.