Analyse
Een kerncentrale zet je niet zomaar even neer, de bouw kost tijd en vooral heel veel geld. En hebben we nucleaire energie eigenlijk wel nodig?
Kerncentrales liggen op de formatietafel, ergens tussen de koekjes en de thee. Als VVD en CDA hun tafelgenoten D66 en ChristenUnie zover krijgen hun aarzelingen opzij te zetten, kan de voorgenomen bouw van een of twee nieuwe Nederlandse kerncentrales zomaar in het dunne regeerakkoord terechtkomen.
Of de nucleaire droom van VVD en CDA ook werkelijkheid wordt, hangt af van het doorzettingsvermogen van de komende kabinetten. Er moet een langdurige politieke bereidheid zijn, gedurende meerdere kabinetsperiodes, om een blanco cheque van mogelijk tientallen miljarden euro’s uit te schrijven. Want een kerncentrale zet je niet zomaar even neer.
Een (rechtse) meerderheid in de Tweede Kamer ziet kernenergie als onontbeerlijke ingrediënt in de klimaatneutrale energievoorziening die Nederland voor 2050 moet realiseren. Kernenergie is – net als wind- en zonne-energie – een emissieloze energiebron en past daarmee in het streven naar een CO2-neutrale economie. Een ander pluspunt van kerncentrales is de leveringszekerheid. Hun elektriciteitsproductie is niet afhankelijk van weersomstandigheden. In de landelijke energiemix kunnen kerncentrales daarom een stabiele aanvulling zijn op de wispelturiger productie van windturbines en zonnepanelen.
Afvalprobleem
Aan nieuwe kerncentrales kleven echter ook nadelen. Het afvalprobleem is daar één van. Een ander obstakel zijn de financiële risico’s. Adviesbureau KPMG heeft een marktverkenning in de nucleaire sector uitgevoerd om de animo te peilen voor een nieuwe kerncentrale in Nederland. De boodschap van de kernenergiesector was glashelder: we beginnen er niet aan, tenzij de overheid de meeste bouw-, vergunnings- en exploitatierisico’s op zich neemt.
Die risico’s zijn voor commerciële bedrijven te groot om te dragen. De laatste decennia is in Europa geen kerncentrale gebouwd zonder omvangrijke staatssteun. Het bouwen van een grote, moderne kernreactor duurt (inclusief vergunningstraject) minimaal tien jaar, met uitschieters naar vijftien tot achttien jaar.
De Britse regering gaf in 2008 opdracht tot de bouw van de kerncentrale Hinkley Point C. Pas na tien jaar ging de eerste schop de grond in. De verwachte oplevering is in 2026. De totale bouwkosten van deze kerncentrale met een vermogen van 3200 Megawatt worden nu geschat op 27 miljard euro. Dat is 28 procent meer dan de Britse regering oorspronkelijk begrootte. Kostenoverschrijdingen zijn bij de bouw van kerncentrales eerder regel dan uitzondering. De Franse kerncentrale Flamanville 3 gaat – volgens de laatste raming – vierenhalf keer zoveel kosten als het oorspronkelijke budget. De bouwkosten, inclusief kostenoverschrijdingen, moeten volgens KPMG grotendeels door de overheid betaald worden om een kerncentrale letterlijk van de grond te krijgen.
Bouwkosten
En dat zijn dan alleen nog de bouwkosten. Private investeerders in kerncentrales eisen ook afname- en prijsgaranties voor als hun kerncentrale eenmaal in bedrijf is. Ze willen van tevoren zeker weten dat de reactor na oplevering rendabel is. Overheden moeten daarom beloven eventuele exploitatierisico’s te zullen dekken. De staat draait dan op voor de verliezen als er over enkele decennia onverhoopt minder vraag is naar nucleaire stroom dan nu wordt ingeschat, of als de marktprijs voor elektriciteit dan onder de kostprijs van de kerncentrale ligt.
De kans dat dit gebeurt is aanzienlijk, waarschuwt onder andere netwerkbeheerder Tennet. Als de kerncentrale er eenmaal staat, kan hij tegen lage kosten elektriciteit produceren, veel goedkoper dan kolen- en gascentrales. Maar wind- en zonne-energie zijn nóg goedkoper. Nederland zal voor 2050 misschien wel 60 gigawatt aan windturbines op de Noordzee neerzetten. Die kunnen samen in 75 procent van de landelijke elektriciteitsbehoefte voorzien. De kerncentrale is dan onrendabel op momenten dat het hard genoeg waait, want het overvloedige aanbod aan windstroom zal de marktprijs van elektriciteit drukken.
Om uit de kosten te komen, moet een kerncentrale zeker 85 tot 90 procent van het jaar op volle kracht draaien. Dat gaat bij lange na niet lukken, voorspelt Tennet. In 2040 is de reactor misschien maar 50 procent van het jaar ‘nodig’ om in de landelijke elektriciteitsbehoefte te voorzien. Tegen die tijd is er wellicht ook een alternatief voor nucleaire stroom voorhanden in de vorm van waterstofcentrales. Die produceren geen kernafval en kunnen (via waterstofopslag) ook stroom leveren op windstille en bewolkte dagen.
De verwachting is wel dat kerncentrales de komende jaren goedkoper worden, omdat constructeurs straks kunnen terugvallen op beproefde technieken. Dat Hinkley Point en Flamanville zo schreeuwend duur zijn en met zo veel tegenvallers kampen, komt ook doordat dit de eerste praktijkuitvoeringen zijn van de derde generatie kerncentrales. Als de Nederlandse overheid ervoor kiest een blauwdruk van een bestaande reactor ‘van de plank’ te kopen en daar niet aan prutst, kan een nieuwe reactor mogelijk voor minder dan 10 miljard euro in Nederland gebouwd worden.
Kansrijke optie
De meest kansrijke beleidsoptie lijkt de bouw van twee reactoren van elk 1000 tot 1500 megawatt bij het Zeeuwse Borssele, naast de huidige kerncentrale. De levensduur van de bestaande kerncentrale (485 megawatt) kan waarschijnlijk verlengd worden tot 2053. Borssele voorziet jaarlijks in ongeveer 3 procent van de landelijke stroomvraag. Uitgaande van een verdubbeling van die vraag in de komende decennia, zal een kerncentrale van 3000 megawatt dus goed zijn voor ongeveer 9 procent van de Nederlandse stroomvoorziening. In Zeeland is voldoende draagvlak voor een extra kerncentrale; in andere provincies vooralsnog niet.
Er zijn ook kerncentrales van een vierde generatie in ontwikkeling (zoals gesmolten zoutreactoren) die geen of minder kernafval produceren. Deze zullen echter pas tegen 2050 commercieel beschikbaar komen. Dat is te laat om bij te dragen aan het halen van de klimaatdoelen. Hetzelfde geldt voor kleine modulaire reactoren (SMR’s). Dat zijn kleine kerncentrales van de derde generatie, met een vermogen van 10 tot 300 megawatt. Deze kunnen in een fabriek in serie worden gebouwd en zullen daarom goedkoper zijn dan conventionele kerncentrales. Maar ook deze techniek is niet genoeg in de praktijk getest. SMR’s zullen pas rond 2030 op het keuzemenu staan, tenzij het nieuwe kabinet de extra financiële risico’s aandurft die gepaard gaan met een experimentele nieuwe technologie.