Echte solidariteit vloekt met het loonstrookje
Solidariteit die via belastingheffingen wordt georganiseerd, heeft een lage gevoelstemperatuur.
Volgens Jan Pronk, die afgelopen zondag in Buitenhof te gast was, is het een slechte zaak als we vooral solidair zijn met mensen met wie we in hetzelfde schuitje zitten. Solidariteit, aldus Pronk, krijgt juist gestalte zodra we ons het lot aantrekken van mensen waar we in ons dagelijks leven niet of nauwelijks mee te maken hebben. Solidariteit is voor Pronk dus vooral iets abstracts dat indirect via de verzorgingsstaat en via ontwikkelingshulp vorm krijgt. Maar hoe denken Nederlanders hier eigenlijk zelf over?
Naar aanleiding van het advies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Rondje voor de publieke zaak, dat vorige week werd gepresenteerd, is de discussie (weer) losgebarsten in hoeverre solidariteit een taak is van de overheid, of iets dat burgers onderling en op basis van vrijwilligheid zelf moeten vormgeven.
In een enquête is aan Nederlanders gevraagd hoe ze hierover denken en hoe ze solidariteit ervaren. Wat blijkt? Enerzijds geeft een grote meerderheid van de Nederlanders te kennen dat de overheid onmisbaar is voor de solidariteit tussen sterken en zwakken. Als aan Nederlanders wordt gevraagd voorbeelden van solidariteit te noemen, wordt echter zelden of nooit de overheid genoemd.
Slechts één van de respondenten noemt de 'verzorgingsstaat'. Ook andere formele manieren waarop via de staat solidariteit kan worden vormgegeven, zoals ons pensioenstelsel of ontwikkelingssamenwerking, noemen Nederlanders niet of nauwelijks als hun wordt gevraagd op te schrijven waar ze aan denken bij het woord 'solidariteit'. Sterker nog: Nederlanders denken vaker aan de Poolse vakbond Solidariteit van Lech Walesa dan aan alle mogelijke vormen van door de staat vormgegeven solidariteit bij elkaar.
Solidariteit is iets dat men vrijwel uitsluitend lijkt te (kunnen?) ervaren in de kleine en persoonlijke kring van familie, vrienden en buren. Boodschappen doen voor een buurman die ziek is, mantelzorg geven, een zwerver op straat wat toestoppen, spullen geven aan de voedselbank, dat is wat men onder solidariteit verstaat en - belangrijker nog - hoe men solidariteit ervaart.
De verzorgingsstaat wordt gezien als een belangrijk instrument om van staatswege geld over te dragen van rijk naar arm, maar dat heeft voor veel Nederlanders blijkbaar bar weinig met 'solidariteit', laat staan met het ervaren van solidariteit te maken.
Is dit vreemd? Eigenlijk is het bij nader inzien best logisch. Er zullen maar weinig mensen zijn die, zodra ze op hun loonstrookje het bedrag zien dat onder de code ZVW (Zorgverzekeringswet) wordt afgeboekt, een warme 'solidaire ervaring' beleven.
Dat het trouwens ook anders kan, bewijst het bestaan van zogenoemde broodfondsen. Een broodfonds is een arbeidsongeschiktheidsverzekering van en voor zelfstandige ondernemers. Hoogstens vijftig ondernemers maken deel uit van zo'n broodfonds, zodat het voor iedereen mogelijk is elkaar te leren kennen. Kleinschaligheid is essentieel voor het succes van zo'n fonds. Deelnemers leggen maandelijks een bedrag in. Als iemand ziek wordt, kan hij een beroep doen op het fonds en maken de andere deelnemers geld over. In een uitzending van Tegenlicht toont een deelneemster haar bankafschrift waarop een lange rij van overboekingen te zien is van de andere deelnemers toen ze tijdelijk niet kon werken door een hernia. Haar glunderende gezichtsuitdrukking spreekt boekdelen: dit is iemand die een solidaire ervaring ondergaat.
Het zijn ook precies deze kleinschalige en persoonlijke vormen van onderlinge ondersteuning die Nederlanders noemen als wordt gevraagd naar voorbeelden van solidariteit. Maar de staat heeft de afgelopen eeuwen natuurlijk veel van dit soort vrijwillige en kleinschalige vormen van solidariteit vervangen door grootschalige, collectieve en verplichte verzekeringen: de verzorgingsstaat. Eigenlijk is het dus misschien helemaal niet zo vreemd dat meer dan 80 procent van de Nederlanders in het RMO-onderzoek van mening is dat de solidariteit aan het afbrokkelen is.
Mensen ervaren solidariteit tegenwoordig simpelweg veel minder dan vroeger omdat ze al automatisch voor van alles en nog wat verplicht verzekerd zijn. Daarom heeft het voor hem ook geen zin lid te worden van een broodfonds waar hij die gevoelens wel zou kunnen ervaren.
Dat is best jammer, want solidariteit is toch iets dat we in eerste instantie vooral met andere mensen moeten ervaren. 'Verbondenheid' is dan ook niet voor niets een synoniem voor 'solidariteit'. Deze ervaring van lotsverbondenheid is grotendeels of zelfs helemaal afwezig bij de grootschalige, abstracte en indirecte manier waarop solidariteit tegenwoordig via de verzorgingsstaat of via ontwikkelingshulp gestalte krijgt.
Daarom zijn deze vormen van solidariteit ook wettelijk verplicht; ze komen blijkbaar niet spontaan of, zoals bij een broodfonds, vanuit het welbegrepen eigenbelang tot stand. Het overgrote deel van de indirecte overdrachten die via de verzorgingsstaat of via ontwikkelingssamenwerking tot stand komen, is waarschijnlijk in laatste instantie niet gebaseerd op (inter)nationale solidariteit maar op (belasting)dwang.
Kortom: we zouden er dus wellicht verstandig aan doen de verzorgingsstaat en ontwikkelingshulp niet als vormen van solidariteit te zien, al was het maar omdat Nederlanders dat in overgrote meerderheid zelf niet zo ervaren en benoemen en dit woord te reserveren voor kleinschalige, directe en vooral vrijwillige vormen waarop men ondersteuning verleent aan familie, collega's, vrienden, clubgenoten en buren. Verplichte 'solidariteit' is een oxymoron - een stijlfiguur waarbij twee woorden worden gecombineerd die elkaar in hun letterlijke betekenis tegenspreken.
Een grotendeels op vrijwillige solidariteit gebaseerde 'verzorgingsstad' - zoals ooit de hofjes, gast- en weeshuizen - behoort wellicht nog tot de menselijke mogelijkheden. Maar een 'verzorgingsstaat' is voor veel mensen een brug te ver. Om over 'internationale solidariteit' nog maar te zwijgen.
undefined