Dierenpartij daagt het politieke establishment uit

De expressieve politieke stijl van de Partij van de Dieren mag er zijn, en kan grote bijval organiseren, zo leert de geschiedenis, volgens Maartje Janse....

Historica Amanda Kluveld nam onlangs in deze krant de Partij voor de Dieren onder vuur (het Betoog, 16 december). Die zou zich diskwalificeren als serieuze speler in het politieke veld door zelfverklaarde morele superioriteit, die blijk geeft van een ongenuanceerd wereldbeeld – goed tegen kwaad – en een simplistische voorstelling van politiek. De kiezers die hun stem aan deze partij gaven, nemen volgens Kluveld ‘de politiek’ niet meer serieus.

Kluvelds stellingname is opmerkelijk. De voorstelling van (goede) politiek die zij impliciet hanteert, beperkt zich tot wat socioloog Frank Parkin ‘instrumentele politiek’ noemt: het spel van onderhandeling dat tot compromissen en nieuwe wetgeving leidt.

Kluveld verwerpt in haar artikel ‘expressieve politiek’: het uitdrukking geven aan persoonlijke verontwaardiging over misstanden. Maar als er iets is dat de hedendaagse politiek zich na de revolte van Fortuyn heeft ingeprent, is het dat de instrumentele politiek die de Paarse kabinetten kenmerkte, de burger van de politiek vervreemdt. In het politieke bestel moet er ruimte zijn voor burgers om uitdrukking te geven aan hun mening en hun gevoelens.

En Kluveld was juist degene die een aantal jaar daarvoor in haar proefschrift over de anti-vivisectie-beweging op verfrissende wijze betoogde dat politiek meer is dan besluitvormingsprocessen en dat ook degenen die op emotionele wijze hun morele verontwaardiging uiten, serieus genomen moeten worden. Ik ben het daarin met haar eens, maar pleit ervoor dan ook de expressieve politiek van de PvdD serieus te nemen.

De bewering van Marianne Thieme dat haar partij de opvolger is van de beweging tegen slavernij en voor vrouwenrechten is een politiek statement, dat het toekomstige succes en morele gelijk van de PvdD suggereert. Mijn recente onderzoek naar de Nederlandse bewegingen voor afschaffing van onder meer slavernij en drankmisbruik toont echter daadwerkelijk historische parallellen met het verhaal van de PvdD.

Vanaf 1840 organiseerden bezorgde burgers zich in verschillende single-issue organisaties om hun eis dat er een einde moest komen aan het lijden van slaven, kinderen van dronkaards en Javanen kracht bij te zetten.

Vanaf het begin werden de pogingen van de ‘afschaffers’ belachelijk gemaakt. Wie principieel sterke drank weigerde, om stelling te nemen tegen het maatschappelijke probleem van het drankmisbruik, werd bespot en liep risico zijn maatschappelijke aanzien te verspelen.

De 19de-eeuwse afschaffers probeerden een respectabel aanzien te krijgen door bekende Nederlanders aan zich te binden. Ze vroegen dominee-dichters, filantropen, hoogleraren, juristen en Tweede Kamerleden hun naam te plaatsen onder de ledenlijst. Daarnaast verspreidden ze gruwelverhalen over het lijden van de slachtoffers, die mensen moesten schokken en aanzetten tot politieke stellingname. Verhalen over martelingen, executies en incestueus misbruik van slaven, over hoe dochters van dronkaards in de prostitutie terecht kwamen en zelfmoord pleegden en over hongerende en zieke Javanen, beïnvloedden de publieke opinie diepgaand.

Romans als Uncle Tom’s Cabin van Harriet Beecher Stowe en Max Havelaar van Multatuli speelden een cruciale rol in het totstandkomen van wetten tot beëindiging van slavernij (1862) en het cultuurstelsel (1869 en 1870) waarmee de Javanen werden uitgebuit.

De Drankwet van 1881 gaf uiting aan de gegroeide gevoeligheid voor de maatschappelijke misstanden die drank teweegbracht. De afschaffers beweerden dat ze geen politiek bedreven, om het publiek niet te zeer af te schrikken in een tijd dat politiek in een slechte reuk stond. Ze gehoorzaamden eenvoudigweg aan hun geweten en handelden vanuit geloof en burgerplicht. Zij wilden niet aan het politieke spel meedoen, maar positioneerden zich tegenover de politiek die slechts aan de schatkist dacht.

Men kan haast niet anders dan concluderen dat Thieme volgens dit beproefde 19de-eeuwse recept te werk gaat. De PvdD-kandidatenlijst bestond voor de helft uit BN’ers. De steun van een intellectuele voorhoede maakte duidelijk, zo verklaarde Thieme enthousiast in haar eerste reactie op de verkiezingsuitslag, dat het ‘geen partij voor de onnozelen is’. De zendtijd voor politieke partijen vulde de partij met blijkbaar voor zich sprekende schokkende beelden van lijdende dieren in de bioindustrie, slechts begeleid door Kees van Kootens op rijm gestelde verzekering dat deze dieren onschuldig zijn en toch moeten lijden. En ook wat stellingname ten opzichte van de gevestigde politiek betreft, lijkt de PvdD op haar 19de-eeuwse voorgangers: het wil een actiepartij blijven, die vooral dierenwelzijn op de agenda van de Tweede Kamer wil zetten.

De PvdD begint niet meteen met politieke onderhandelingen, maar kiest eerst voor een absolute stellingname tegen het lijden van dieren voor menselijk gewin of plezier. Daarmee diskwalificeert ze zich nog niet als speler in het politieke domein, zoals Kluveld suggereert. Ze richt zich simpelweg op een andere fase in het politieke besluitvormingsproces: agenderen en bewustmaken komt voor onderhandeling en compromis.

Wat de PvdD opmerkelijk maakt, is dat ze deze vroege fase binnen het parlement brengt, terwijl die over het algemeen daarbuiten plaatsvindt, op het werkterrein van pressiegroepen of lobby’s. Er is echter geen regel die bepaalt dat volksvertegenwoordigers meteen moeten gaan onderhandelen met andere partijen. Wie verwijst naar de regels van ‘het politieke spel’, vergeet vaak dat politiek steeds van karakter verandert.

Mensen die publiekelijk hun verontwaardiging uiten over dierenleed in een beschaafde samenleving, zichzelf als een morele voorhoede presenteren en spot pareren met het argument van morele superioriteit, dagen het politieke establishment uit. Wie stelt dat dit geen ‘echte’ politiek is, omdat daarvan pas sprake is wanneer er onderhandeld wordt, verabsoluteert de hedendaagse voorstelling van politiek. Daar is op zich niets op tegen, zolang men zich daar maar van bewust is. Het argument dat ‘de’ politiek nu eenmaal niet zus, maar zo werkt, is goed beschouwd een drogredenering van het establishment.

Het feit dat de PvdD ergernis oproept en belachelijk wordt gemaakt, kan overigens nog niet dienen als bewijs dat ze in de toekomst succesvol zal zijn. De pogingen van de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank om in Nederland, net als in Amerika, drooglegging in te voeren, zijn bespot én mislukt. Thiemes verzekering dat de geschiedenis haar gelijk zal geven is wishful thinking. We weten eenvoudigweg niet of dit het begin is van een grote dierenrechtenbeweging of dat de beweging alweer over haar hoogtepunt heen is.

Maartje Janse is als historicus verbonden aan de Universiteit Leiden. In februari verschijnt bij uitgeverij Wereldbibliotheek haar dissertatie ‘De afschaffers. Publieke opinie, organisatie en politiek in Nederland 1840-1880.’

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden