Defensie poogt overtollige munitie kwijt te raken Landmijnen worden probleem
De Nederlandse krijgsmacht zit met een mijnenprobleem. Minister Voorhoeve van Defensie wil af van 420 duizend overtollige landmijnen, maar bij de directie Materieel op het departement breken ambtenaren zich het hoofd over de vraag hoe ze dat voor elkaar moeten krijgen....
Van onze verslaggever
Stieven Ramdharie
AMSTERDAM
Vroeger was zo'n onderneming eenvoudiger. Er werd een schip gehuurd, en de munitie werd in de oceaan gedumpt. 'Het spreekt voor zichzelf dat we dat nu niet meer kunnen doen', zegt J. van Rijckevorsel, hoofd materiële verzorging van de afdeling munitie op het ministerie. 'Zeker niet met deze aantallen.'
De mijnen simpelweg uit elkaar halen is trouwens ook geen briljant plan. Want hoe maak je een AP-23, die bestaat uit twee potten die simpelweg aan elkaar zijn gehecht, eigenlijk open?
Van Rijckevorsel: 'Het zou eenvoudiger zijn geweest als de fabrikant schroeven had gebruikt. Maar daar was geen enkele reden voor. Munitie is immers niet gemaakt om het uit elkaar te halen. Het moet ontploffen en meer niet.'
Met de vernietiging komt minister Voorhoeve, die zijn voornemen vorige week bekendmaakte, tegemoet aan een wens van GroenLinks. De partij maakte zich er zorgen over dat de mijnen, grotendeels antipersoneelsmijnen, vroeg of laat hun weg zouden vinden naar de Derde Wereld. In 62 landen, zo schatten deskundigen, liggen nog tussen de 85 en tweehonderd miljoen niet geëxplodeerde landmijnen.
Hoewel Nederland geen produktieland is, behoort het in principe tot de groep van ruim zestig exportlanden. In internationaal verband, zo heeft minister Voorhoeve de Tweede Kamer toegezegd, gaat Nederland pleiten voor een verbod op de produktie van antipersoneelsmijnen.
Defensie weet zich al jaren geen raad met de overbodige voorraad die onder meer ligt opgeslagen in munitiedepots bij Culemborg. De voorraad bestaat voor de helft uit verouderde 'inktpotmijnen' (de AP-22) uit het begin van de jaren zestig. Waarde van deze mijn: negen gulden per stuk.
Verder liggen er nog dertigduizend andere antipersoneelsmijnen, ook wel het 'zaad van de duivel' genoemd, van het type AP-23 uit de jaren vijftig en honderdduizend antitankmijnen die per stuk goed zijn voor tweeduizend gulden. Van deze enorme hoeveelheid af komen, zo erkent de bewindsman, zal technisch - en gezien de strenge milieu-eisen - een enorme opgave zijn.
Normaal raakt de krijgsmacht de overtollige munitie kwijt door export. Omdat antipersoneelsmijnen worden beschouwd als een 'gevoelig artikel' en de export daarom aan strenge regels is gebonden, is het hier de laatste jaren niet van gekomen.
In 1993 besloot het kabinet, gevolgd door Frankrijk en Duitsland, zelfs tot een moratorium op de export naar landen die het landmijnenprotocol van de Verenigde Naties niet hebben ondertekend. Dit protocol is bedoeld tegen het gebruik van landmijnen die bovenmatige verwondingen veroorzaken. Vooral het gebruik tegen burgers moet met het protocol worden tegengegaan.
Een andere gangbare methode - de mijnen laten ontploffen - is niet toepasbaar. Van Rijckevorsel: 'Als we van een anti-tankraket af willen, schieten we hem wel eens weg. Soms kun je niet anders. Maar je mag slechts een beperkt aantal kilo's tegelijk afschieten vanwege de geluidshinder. Dat gaat dus veel te lang duren met deze mijnen. En milieuvriendelijk is het ook niet. Wat doe je met al dat kunststof, de ontstekers en de elektriciteitsdraadjes?'
In opdracht van het ministerie onderzoekt TNO wat de ideale oplossing is. Defensie gaat ook bij de internationale partners te rade. Vooralsnog, zo verwacht Van Rijckevorsel, zal het toch op demonteren en verbranden aankomen. Er zal ergens in het land zelfs een speciale verbrandingsoven moeten worden gebouwd.
'Die fabriek moet dan aan de zwaarste milieu-eisen voldoen', zegt Van Rijckevorsel. 'We kunnen wel kijken naar hoe ze het probleem in het buitenland oplossen, maar zijn ze daar ook zo streng als Nederland? Ik verwacht dat we de grootste partij, de AP-22 die van kunststof is gemaakt, makkelijk kunnen versnipperen en verbranden. Als we tenminste de ontsteker kunnen scheiden van de mijn. Moeilijker wordt het met de AP-23: hoe haal je de binnen- en de buitenpot van elkaar?'
Op zichzelf is Van Rijckevorsel geen tegenstander van een produktieverbod voor antipersoneelsmijnen. Het wapen wordt nu voornamelijk in ontwikkelingslanden gebruikt door partijen die alle regels aan hun laars lappen. In 1991 heeft hij in Kroatië, als hoofd van een VN-opruimingsteam, zelf de verschrikkingen van de mijnen kunnen zien.
Van Rijckevorsel: 'Een verbod is prima maar wie ziet erop toe dat het ook wordt nageleefd? Misschien zouden we onze energie beter kunnen richten op het zoeken naar nieuwe opsporingsmethoden, zoals snuffelrobots. De meest effectieve manier is nog altijd die man die op zijn buik ligt en in de grond prikt. Maar snel is het niet.'