De week van de smetten op Barack Obamas blazoen
De Democraten lopen forse reputatieschade op door het langdurige duel tussen hun kandidaten. Clintons negatives waren altijd al tamelijk hoog, maar nu begint ook Obama’s blazoen lelijke smetten te vertonen. Het gevolg is dat een groeiend aantal supporters van Clinton twijfelt of ze in november hun stem aan Obama zullen geven.
Sinds Bill Clinton in 1992 in zijn campagnekantoor een plakkaat liet aanbrengen met de tekst: ‘It’s the economy, stupid’ en hij vervolgens George Bush senior, de ‘bevrijder van Koeweit’, wist te verslaan, wordt door menigeen aangenomen dat dit de gulden regel is bij Amerikaanse presidentsverkiezingen. De kandidaat die zijn sociaal-economische boodschap het best over het voetlicht weet te brengen, wint de race naar het Witte Huis.
Maar al in 2000 en 2004 bleek deze wijsheid niet te kloppen. Al Gore kon zich opwerpen als de medefirmant van een bloeiende economie, maar zag het presidentschap toch aan zijn neus voorbijgaan. Vier jaar later dolf John Kerry om meerdere redenen het onderspit, maar niet omdat zijn tegenstander heer en meester was op sociaal-economisch terrein.
Strategisch vernuft
De gulden regel van het Amerikaanse verkiezingscircus is dat er eigenlijk geen gulden regel is. Waar het vooral op aankomt, is strategisch vernuft – en een goed ontwikkelde rekenvaardigheid. Want in zijn meest elementaire vorm is de race naar het Witte Huis een rekenopgave. In de voorverkiezingen moet je voldoende afgevaardigden naar de partijconventie aan je zijde krijgen om de nominatie te veroveren, de finale draait om het bijeensprokkelen van tenminste 270 van de 538 kiesmannen. Omdat de stemmen niet bij elkaar worden opgeteld, moet je voortdurend in de gaten houden hoe de krachtsverhoudingen per staat liggen.
Een zeer goede rekenaar en strateeg was Karl Rove, die George Bush in 2000 en 2004 aan de overwinning hielp. Hij maakte een nieuwe rekensom en kwam tot de conclusie dat de beslissende slag niet per se in het gematigde midden hoefde te worden geleverd, maar dat Bush kon winnen door het conservatief-christelijke christelijke electoraat massaal te mobiliseren. Daarop werd de Republikeinse campagne-organisatie ingesteld, en met succes. (Hoewel je zou kunnen zeggen dat daarvoor nu alsnog een prijs wordt betaald: het christelijke blok is niet meer zo hecht, maar in het midden hebben de Republikeinen te veel kiezers van zich vervreemd om de verzwakking van de rechterflank te compenseren).
Wat geldt voor politieke adviseurs, geldt evenzeer voor analisten en commentatoren. Je moet altijd op de cijfers letten. Vooral op de cijfers die schuil gaan achter de verkiezingsuitslagen.
Pennsylvania
Neem het voorverkiezingsresultaat in Pennsylvania. Iedereen concentreerde zich op de uitslag in het Democratische kamp. Zou de voorspelde overwinning van Hillary Clinton ruim uitpakken of zou ze Barack Obama slechts een paar punten voorblijven? Het verschil van bijna tien punten was net groot genoeg om van een duidelijke zege te spreken, waardoor er voldoende rechtvaardiging voor haar is om door te gaan.
Maar bijna niemand besteedde aandacht aan de Republikeinse voorverkiezing. Niet echt interessant immers: John McCain is al verzekerd van de nominatie. Toch gebeurde daar iets opmerkelijks. Van de 807 duizend Republikeinse kiezers stemde ruim een kwart niet op McCain, maar op Mike Huckabee of Ron Paul.
Dit geeft aan dat McCain er nog steeds niet in is geslaagd de weerstand tegen hem in de Republikeinse gelederen te overwinnen. Paul is een enigszins zonderlinge politicus, maar bovenal een fervent criticus van de oorlog in Irak, dus veel van zijn kiezers zouden in november wel eens kunnen overlopen naar de Democratische kandidaat. De aanhangers van Huckabee zijn merendeels evangelicals, die McCain vanouds wantrouwen en mogelijk in november thuis blijven. Zo’n electorale aderlating kan McCain zich eigenlijk niet permitteren.
Vier jaar geleden kwam Bush in Pennsylvania 144 duizend stemmen te kort om de staat naar zich toe te trekken. McCain zal alle zeilen moeten bijzetten om dat verschil weg te werken, en dat wordt een vrijwel onmogelijke opgave als een kleine 200 duizend doorgaans loyale Republikeinse kiezers hem de rug toekeren.
Republikeins onbehagen
Nu kan McCain best president worden zonder Pennsylvania aan zijn zegekar te binden, zoals Bush heeft bewezen. Maar het Republikeinse onbehagen manifesteert zich ook in staten die hij beslist wel moet veroveren. En dat onbehagen beperkt zich niet tot onvrede over zijn veronderstelde gebrek aan geestdrift voor het rechts-christelijke gedachtengoed. McCain heeft als Vietnamveteraan en als senator een imposante staat van dienst, maar hij is geen sterke kandidaat. Hij is eigenlijk een paar jaar te oud. Hij kan niet op tegen het oratorisch talent van Barack Obama of de dossierkennis van Hillary Clinton. Ook qua fondsenwerving legt hij het af tegen de beide Democraten. Hoewel hij de luxe heeft om zich al geheel te richten op de eindstrijd, is hij er nog niet in geslaagd boven het alledaagse campagne-gewoel uit te stijgen.
Reputatieschade
Deze zwakheden maken dat de lange duur van het duel tussen Obama en Clinton op zichzelf geen ernstige ballast hoeft te zijn voor degene die uiteindelijk de Democratische nominatie bemachtigt. Maar voorwaarde is natuurlijk wel dat de reputatieschade die onvermijdelijk optreedt, binnen de perken blijft. En dat is nu juist wat de laatste dagen mis dreigt te gaan voor de Democraten. Clintons negatives waren altijd al tamelijk hoog, maar nu begint ook Obama’s blazoen lelijke smetten te vertonen. Met dank aan zijn voormalige geestelijk leidsman Jeremiah Wright, die meende zijn vroegere controversiële uitspraken nog eens dunnetjes te moeten overdoen.
Het gevolg is dat een groeiend aantal supporters van Clinton twijfelt of ze in november hun stem aan Obama zullen geven. Deze trend een halt toeroepen is voor hem dan ook van cruciaal belang komende dinsdag in Indiana en North Carolina. Let dus niet alleen op de uitslagen, maar ook op de begeleidende opiniepeilingen.