De weduwe: zwijgen of spreken?
Hoe schrijversweduwen tegenwoordig een stuk openhartiger mogen zijn dan vroeger.
Schrijversweduwen, nog niet zo heel lang geleden konden ze het nooit goed doen. Er werd over hen geklaagd als ze een veto plaatsten op publicatie van brieven of ander autobiografisch materiaal van een overleden genie; als ze, volgens discipelen van de dode schrijver in kwestie, postume uitgaven wensten te redigeren, wat voor die discipelen hetzelfde was als censureren; als ze een biograaf inzage in privédocumenten verhinderden. Dan heette het dat de schrijversweduwe als een kloek op de kunstwerken van haar man ging zitten en zo een Forschung door ware liefhebbers onmogelijk maakte. Overmatig claimende en bezitshysterische tangen waren het, de weduwen uit deze categorie.
Soms nam een weduwe zelf het woord, en ook dat mocht niet. In het ergste geval werd het de schrijversweduwe verweten dat ze over de rug van haar dode echtgenoot zonodig goede sier moest maken; dat ze háár levensverhaal als een vogelpoepje op het standbeeld van haar heldhaftige man deponeerde.
Simon Vestdijk (1898-1971) was de laatste vijf jaar van zijn leven getrouwd met de veertig jaar jongere Mieke Vestdijk-Van der Hoeven. Mieke Vestdijk was een weduwe uit de eerste categorie. Door Vestdijkianen is ze uitgemaakt voor weduwetrut met een 'dienstbodecomplex'. Die Vestdijkianen konden haar op voorhand niet zetten, want terwijl zíj hun leven lang de bewonderde schrijver op de voet volgden, was zíj, de weduwe, in hun beleving hooguit een voetnoot in zijn schrijversleven. En toch was zíj het die Vestdijks literaire nalatenschap bestierde.
Op een symposium over het oeuvre van haar overleden echtgenoot zat Mieke Vestdijk in de zaal, waar op een gegeven moment de criticus Wam de Moor, in een vertoog over biografische besognes rond Vestdijk, de uitroep 'kill the widow' de zaal in slingerde. Fundamentalisten kennen doorgaans weinig empathie, en deze Vestdijkfundamentalist vormde daarop geen uitzondering. Achteraf vroeg Mieke Vestdijk hem die uitroep nader toe te lichten. Ach, het was maar een grapje, schijnt De Moor toen te hebben geantwoord. De anekdote vermeldt niet of Mieke Vestdijk na dit antwoord alsnog de kennelijke humor van de uitroep inzag.
En dan zijn er ook de zélf schrijvende weduwen, die níet afschermen maar juist uiterst mededeelzaam zijn. Deze categorie moest zich nog niet eens zo lang geleden voor die mededeelzaamheid verexcuseren. Schrijvende weduwen voelden zich op voorhand aangevallen, vooral door de claque van liefhebbers en fanatici die zich rond het werk van hun man had geschaard, met de rug naar het oeuvre en de getrokken wapens naar de buitenwereld. Blijf van onze held af! Verstoor zijn genialiteit niet met weduwengejengel.
In Taal zonder mij, haar in memoriam uit 1998 voor haar man, de dichter Herman de Coninck, klaagde Kristien Hemmerechts nog over die dwingelandij onder de literaire vaandelzwaaiers rond het oeuvre van man: '(...) ik voel me teruggefloten. Jij daar met je grote mond, met je meningen over dit en dat, wat heb je nu nog te vertellen?' Hemmerechts schrijft meesmuilend over wat er dan wél van een (schrijvers)weduwe wordt verwacht: 'Een weduwe zwijgt. Hult zich in zwarte sluiers, buigt het hoofd, schuifelt door de straten, glipt een kerk binnen waar ze een kaars voor haar echtgenoot aansteekt.'
Tais-toi et sois triste.
De weduwe als een kruising van een wezel, vleermuis en wandelende deurmat. Is het vreemd dat Hemmerechts besloot lak te hebben aan de kennelijke conventies die een schrijversweduwe gratis en voor niks bij haar rouw krijgt bijgeleverd?
In Taal zonder mij noemt Hemmerechts I.M., Connie Palmens boek over haar leven met Ischa Meijer, en de kritiek die Palmen over zich heen kreeg. De botte kritiek luidde: Ze maakt haar verdriet te gelde. De - ik beken - navoelbare kritiek luidde: moeten wij dit allemaal wel (willen) lezen? Wat dit laatste betreft is de inmiddels berucht geworden 'poepscène' uit I.M. bijna een eigen leven gaan leiden. Voor de vijf mensen die I.M. niet hebben gelezen: toen Palmen en Meijer elkaar voor het eerst zagen, sloeg de liefde zó verpletterend toe dat het beiden letterlijk dun door de broek liep. En het was nog op straat ook. In I.M. beschreef Palmen deze penetrante ontmoeting als volgt: 'Zonder me van tevoren te waarschuwen wijkt mijn kringspier uit elkaar en ik doe het in mijn broek. Tegenover me spreidt hij zijn benen, grijpt naar zijn kont en roept verbaasd uit dat hij in zijn broek heeft gepoept.'
Wat je ook van deze passage kan en wil zeggen, één ding is zeker: in de wereld van het bekentenisproza kan deze coup de foudre vrijwel onmogelijk nog worden overklast. Hoe zou een toekomstige schrijversweduwe die de eerste ontmoeting wil beschrijven, hier nog overheen kunnen gaan: allebei van extase brakend tegenover elkaar staand? Allebei uit puur geluk spontaan door ongeneeslijke voetschimmel getroffen? Het zal in het niet vallen bij deze synchrone natte-winderigheid, die in alle onwelriekendheid tegelijkertijd in aanmerking komt voor het achtste wereldwonder - waarmee tegelijk de kwaliteiten van I.M. zijn samengevat: het is een boek dat beurtelings afstoot en aantrekt, wat vermoedelijk ook de bedoeling is geweest van de schrijfster.
I.M. stamt net als Taal zonder mij uit 1998, en sindsdien lijken veel morele bezwaren tegen bekentenisproza in het algemeen en de weduwenvertelling in het bijzonder geheel verdampt. Lilian Blom bleef, bij het publiceren van De tuinkamer, over de laatste weken van het leven haar man, de schrijver Louis Ferron, in ieder geval verschoond van welk moreel voorbehoud dan ook onder critici. Dat kán komen doordat De tuinkamer zo'n intens warmhartig saluut aan haar man was, gespeend van iedere schrijversweduwe-poeha. Is De tuinkamer een beter boek dan Taal zonder mij en I.M.? Ik zou het niet durven zeggen. Maar het is hoe dan ook het liefste boek van de drie. Hemmerechts en Palmen hadden overduidelijk literaire ambities met hun in memoria; Lillian Blom wilde eerst en vooral door middel van De tuinkamer haar man vaarwel zeggen.
Toch is die warmhartigheid van het boek niet de belangrijkste reden voor het uitblijven van moreel gekrakeel rond De tuinkamer. Tussen 1998 en 2007 is veel gebeurd. Anno 2011 is een boek van een schrijversweduwe één loot aan de spectaculair groeiende boom van egodocumenten over klein, groot en nóg groter leed. Ik en mijn enge ziekte. Ik en mijn geworstel in de liefde met een destructieve borderliner. Ik en mijn leven als junk. Ik en mijn probleemkind, ik en mijn uitmuntend kind, ik en mijn bultrug, ik en mijn ikkerigheid. Die bloei is geen typisch Nederlands verschijnsel. In Engeland en Amerika neemt de publicatie van egodocumenten hand over hand toe. Vorig jaar was ik in Manchester in een filiaal van Waterstone's. De boekenzaak had, naast de afdeling biografieën en autobiografieën een speciale nieuwe kast met het nieuwe genre. Titel: tragic lives. In die overvolle kast vormen de memoires van schrijversweduwen nog maar een druppeltje in een zee van boeken over beproevingen en malheur.
Vorige week verscheen Het evenwicht. Ineens kanker van Martin Bril. Het is samengesteld door de vrouw die in zijn columns altijd figureerde als 'mevrouw Bril'. In interviews in kranten en bij Pauw & Witteman voerde mevrouw Bril nadrukkelijk het woord als degene die zij in wérkelijkheid was en is: Anneke Stehouwer. In Het evenwicht staan niet alleen Brils columns die direct en indirect met zijn ziekte te maken hadden, maar ook e-mails aan vrienden en behandeld artsen, en zelfs een mail aan een relatiecoach. Zonder het boek nog te hebben gelezen, schrok ik daar een tikje van. Had Martin Bril die mails gedelete als hij zou hebben vermoed dat Anneke Stehouwer ze na zijn dood zou publiceren?
Tot mijn eigen verbazing viel ik ten prooi aan de tut-tut, ho-ho-reflex van de toegewijde lezer, diezelfde reflex die ik bij de claque rond schrijvers als Vestdijk en Reve altijd zo potsierlijk had gevonden. Maar intussen: wat moest ik beginnen met Het evenwicht? Wilde ik die mail aan de relatiecoach wel lezen? Wat moet zo'n private mail te midden van de scherpgeslepen, tot in detail geperfectioneerde taalmachientjes van de meestercolumnist Bril? Ik dacht aan de op de lange duur cabaretesk geworden mantra onder LPF'ers van weleer wanneer hun vermoorde leidsman Pim Fortuyn ter sprake kwam: 'Pim zou het zo gewild hebben.' Zou Bril dit zo gewild hebben?
Die vraag is misschien de verkeerde. Een alternatief voor de vraag luidt: maakt Het evenwicht overtuigend duidelijk dat Anneke Stehouwer deze mails door de columns heen heeft geregen?
Ik begon te lezen.
(wordt vervolgd)
undefined