De VS en de Moslimbroeders
Nu diverse door Amerika gesteunde sterke mannen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten door volksopstanden worden verjaagd of in het nauw gedreven, worstelt Washington met een cruciaal probleem in het buitenlandbeleid: hoe moet het omgaan met de machtige, maar schimmige Moslimbroederschap? De Broederschap bemoeit zich in Egypte steeds nadrukkelijker met de protesten en heeft het onmiddellijke aftreden van Mubarak geëist. En hoewel het totaal onduidelijk is welke rol de Broederschap zou krijgen als Mubarak zou aftreden, beweert de Egyptische president dat zij de macht wil overnemen. In ieder geval lijkt het erop dat de beweging een belangrijke rol gaat spelen in welke overgangsregering dan ook.
Journalisten en deskundigen putten zich al uit in adviezen over de sterke kanten en de gevaren van deze islamistische beweging, die al 83 jaar bestaat en in verschillende landen de sterkste oppositiegroepering vormt. Sommige mensen vragen zich af hoe de Broederschap zich zal opstellen tegenover Israël en of ze het geweld wel echt heeft afgezworen. De meesten, waaronder de regering-Obama, lijken te denken dat het om een beweging gaat waarmee het Westen wel zaken kan doen, ook al ontkent het Witte Huis dat er formele contacten zijn.
Deze discussie roept een déjà-vu-gevoel op, omdat ze de afgelopen zestig jaar al vele malen gevoerd is met min of meer eender resultaat. Sinds de jaren vijftig hebben de Verenigde Staten in het geheim overeenkomsten gesloten met de Broederschap of afsplitsingen daarvan over uiteenlopende kwesties als de bestrijding van het communisme en het verminderen van spanningen onder Europese moslims.
En als we naar de geschiedenis kijken, zien we een vertrouwd patroon: iedere keer probeerden de Amerikaanse leiders de Broederschap voor Amerika's karretje te spannen en telkens weer bleek dat de Broederschap er als enige profijt van had.
Waarom erkennen de Amerikanen deze geschiedenis niet? Het zal wel komen door een mengeling van 'wishful thinking' en een nationale obsessie met geheimhouding, waardoor de uitgebreide contacten van de Amerikaanse overheid met de Broederschap altijd in nevelen gehuld zijn geweest.
Neem nu president Eisenhower. In 1953, een jaar voor de Broederschap door Nasser verboden werd, haalde een geheim Amerikaans propagandaprogramma onder leiding van het US Information Agency een dertigtal islamitische geleerden en burgerleiders uit voornamelijk moslimlanden naar de universiteit van Princeton, zogenaamd voor een wetenschappelijk congres. De ware reden was dat de Amerikanen met veel vertoon van spirituele en morele kracht indruk wilden maken op de bezoekers. Ze dachten namelijk dat deze mensen de publieke opinie onder moslims beter konden beïnvloeden dan hun verstarde leiders. Het uiteindelijke doel was een anticommunistisch beleid te promoten in deze pas sinds kort onafhankelijke landen met een overwegend islamitische bevolking.
Volgens de agenda van Eisenhower was een van die leiders de 'Geachte heer Saeed Ramahdan, afgevaardigde van de Moslimbroeders'. Deze man (wiens naam ook wel wordt gespeld als Said Ramadan) was de schoonzoon van de oprichter van de Broederschap en werd destijds omschreven als de 'minister van Buitenlandse Zaken' van de groepering. (Hij was de vader van de omstreden Zwitserse islamgeleerde Tariq Ramadan.)
De ambtenaren van Eisenhower wisten wat ze deden. Zij gingen ervan uit dat de VS religie goed kon gebruiken in de strijd tegen het communisme. De Sovjet-Unie was atheïstisch, terwijl de VS vrijheid van geloof voorstond. CIA-analyses van Said Ramadan logen er bepaald niet om: hij werd omschreven als een 'falangist' en een 'fascist die mensen organiseert om macht te verwerven'. Dat weerhield het Witte Huis er niet van hem toch uit te nodigen.
Eind jaren vijftig steunde de CIA Ramadan openlijk. In de jaren vijftig en zestig kreeg hij steun van de VS bij de overname van een moskee in München. Hij schopte plaatselijke moslims eruit en vestigde een van de belangrijkste centra van de Broederschap, een toevluchtsoord voor de in het nauw gedreven beweging tijdens de tientallen jaren van politieke ballingschap. De VS kregen er weinig voor terug, want Ramadan was meer geïnteresseerd in het verspreiden van de islam dan in het bestrijden van het communisme. Later steunde Ramadan de Iraanse revolutie en heeft hij waarschijnlijk een pro-Teheranactivist die een diplomaat van de sjah in Washington had vermoord, helpen vluchten.
De mate van samenwerking fluctueerde. Tijdens de Vietnamoorlog was de Amerikaanse aandacht vooral daar op gericht, maar toen de Sovjet-Unie een oorlog begon in Afghanistan was er weer meer belangstelling voor het aanhalen van de banden met islamisten. In die periode werden de mujahedin gesteund - waarvan sommigen zouden opgaan in Al-Qaida - maar Washington bleef flirten met islamisten, vooral met de Moslimbroederschap.
Na de aanslagen van 11 september 2001 maakten de VS aanvankelijk jacht op de Broederschap en beschuldigden veel sleutelfiguren daarin van steun aan terrorisme. Maar in de tweede ambtstermijn van Bush was Amerika twee oorlogen in de moslimwereld aan het verliezen en waren er vijandige moslimminderheden in Frankrijk, Duitsland en andere Europese landen waar de Broederschap een invloedrijke aanwezigheid vormde. De VS veranderden stilletjes van strategie.
De regering-Bush ontwierp een strategie om nauwe banden aan te gaan met Europese moslimgroeperingen die ideologisch verwant waren aan de Broederschap, vanuit de gedachte dat die een gesprekspartner kon worden in het omgaan met radicale groeperingen zoals de extremisten van eigen bodem in Parijs, Londen en Hamburg. Net als in de jaren vijftig wilden Amerikaanse overheidsfunctionarissen naar de moslimwereld het beeld uitstralen dat Washington het goed kon vinden met islamisten die zich in de westerse wereld gevestigd hadden.
Dus begon het ministerie van Buitenlandse Zaken vanaf 2005 de Broederschap te paaien. Zo werd in 2006 in Brussel een congres georganiseerd voor deze Europese Moslimbroeders en Amerikaanse moslims zoals de Islamic Society of North America, een genootschap dat nauw verwant is aan de Moslimbroederschap. Dat werd ondersteund door analyses van de CIA, die in 2006 stelde dat de Broederschap 'een indrukwekkende interne dynamiek, organisatie en mediaslimheid' bezat.
En hoewel westerse bondgenoten bezorgd waren en het steunen van de Broederschap in Europa te riskant vonden, drong de CIA aan op samenwerking. En in de regering Obama zitten mensen uit het eerdere team van Bush dat deze strategie heeft bedacht.
Vanwaar deze voortdurende belangstelling voor de Moslimbroederschap? Vanaf de oprichting in 1928 door de Egyptische onderwijzer en imam Hassan al-Banna is de Broederschap erin geslaagd een stem te geven aan de onderdrukte en vaak in verwarring verkerende middenklasse in de islamitische wereld. Hun achtergesteldheid werd verklaard met een interessante mengeling van fundamentalisme en fascisme (oftewel reactionaire politiek en vreemdelingenhaat): de huidige moslims zijn geen goede moslims meer en dienen terug te keren naar de ware geest van de Koran. Buitenlanders, en vooral Joden, maken deel uit van een wijdverbreide samenzwering om moslims te onderdrukken. Die boodschap wordt verkondigd middels een moderne, politieke-partij-achtige structuur met vrouwengroepen, jeugdverenigingen, publicaties en elektronische media en soms ook met paramilitaire vleugels. Dat heeft ook geleid tot het ontstaan van meer gewelddadige stromingen van radicaal islamisme, van Hamas tot Al-Qaida, hoewel veel van die groeperingen de Broederschap nu te conventioneel vinden. Geen wonder dus dat de Broederschap, ook al zitten er zorgwekkende aspecten aan, interessant is voor westerse beleidmakers die graag invloed willen uitoefenen in dit strategische deel van de wereld.
Maar de Moslimbroederschap bleek een lastige en sluwe partner. In landen waar ze graag deel uitmaken van de politieke mainstream wordt het gebruik van geweld afgezworen. Dus zegt de Moslimbroederschap in Egypte dat ze er niet meer op uit is het regime met geweld omver te werpen, maar roept ze wel op tot de vernietiging van Israël. Ook zegt ze dat ze in Egypte religieuze rechtbanken wil die de sharia moeten handhaven, maar heeft ze ook wel gezegd dat wereldlijke rechtbanken het laatste woord kunnen hebben. Dat wil niet zeggen dat ze zich alleen voor de show gematigd voordoen, maar we kunnen wel stellen dat de Broederschap democratische waarden en pluralisme slechts ten dele heeft omarmd.
De machtigste geestelijke van de groep, de in Qatar wonende Youssef Qaradawi, is een schoolvoorbeeld van deze gespleten kijk op de wereld. Hij zegt dat vrouwen mogen werken en dat moslims in sommige landen hypotheken mogen afsluiten (tegen rente, wat voor fundamentalisten taboe is). Maar Qaradawi is ook voor het stenigen van homo's en het vermoorden van Israëlische kinderen, want als die opgroeien kunnen het soldaten worden. Qaradawi is bepaald geen buitenbeentje. Hij is de afgelopen jaren vaak genoemd als kandidaat voor het leiderschap van de Egyptische tak van de Broederschap. Hij is waarschijnlijk de invloedrijkste geestelijke in de moslimwereld: vrijdag 4 februari luisterden duizenden Egyptische demonstranten op het Tahrirplein naar een uitzending van zijn preek. Ook heeft hij de demonstranten die zijn omgekomen bij het protest tot martelaren uitgeroepen.
Dat vormt een aanwijzing voor de groeiende invloed van de Broederschap bij de golf van protesten in de regio. Na een langzame start is de Broederschap in Egypte een belangrijke speler geworden in de anti-regeringscoalitie. Vicepresident Omar Suleiman had de Broederschap uitgenodigd voor besprekingen. In Jordanië, waar ze niet verboden is, heeft koning Abdullah voor het eerst in tien jaar met de Broederschap gesproken. En in Tunesië is de islamistische oppositieleider en steunpilaar van het Europese netwerk van de Broederschap, Rachid Ghanouchi, teruggekeerd uit zijn Londense ballingschap.
Dit alles wijst op een groot verschil tussen toen en nu. Een halve eeuw geleden probeerde het Westen de Broederschap te gebruiken voor tactische winst op korte termijn, om even later veel van de autoritaire regimes te steunen die de beweging juist wilden uitroeien. Vandaag, nu die regimes wankelen, heeft het Westen weinig keus: na tientallen jaren van onderdrukking is het de Moslimbroederschap met zijn mengeling van eeuwenoud fundamentalisme en moderne politieke methoden die nog overeind staat.