ColumnSylvia Witteman
De vrouw behoorde tot het benijdenswaardige soort mensen dat onbevangen vreemde talen spreekt zonder kennis van zaken
In de boemeltrein naar Haarlem zat ik, de stad van mijn jeugd. In de stoelen naast me zat een stel Duitse toeristen met een zoontje van een jaar of 5. Het waren niet van die kuilengraverige, dijenkletsende Bratwurst-Duitsers, maar zachtaardige hipsters met wollen mutsjes, die vredig partjes bruin verkleurde appel zaten te eten uit een klimaatbestendig trommeltje. Het kind, met schouderlang vlasblond haar, had een onduidelijk speelgoedbeest op schoot.
Tegenover me zat een tanige vrouw van een jaar of 60 vertederd naar het jongetje te kijken. Ze droeg een fuchsiaroze regenjas en een grote, zware bril. Ze boog zich over naar het kind en joelde: ‘Was ein schön knoeffeltier hast du! Was ist das?’ Ze behoorde tot het benijdenswaardige soort mensen dat onbevangen vreemde talen spreekt zonder kennis van zaken.
Het jongetje klemde het speelgoed geschrokken tegen zijn borst, maar zijn moeder antwoordde vriendelijk: ‘Ein Maulwurf. Zeig’ mal deinen Maulwurf, Julian!’ Aarzelend toonde het jongetje het pluchen dier, dat inderdaad spitse, mol-achtige gelaatstrekken vertoonde.
‘Ah, ein mol!’, riep de vrouw uit. Het jongetje keek schuw naar zijn ouders, maar die glimlachten geruststellend. ‘Wir haben hier in Holland ein zeer beroemd knoeffeltier’, ging de vrouw voort. ‘Sie heisst Nijntje. Nijntje ist ein...’ Ze dacht na, schudde haar hoofd, hief haar hand achter haar hoofd en maakte een V-teken. Het jongetje keek alsof hij het in Keulen hoorde donderen, maar zijn moeder vroeg welwillend: ‘Ein Hase?’ De vrouw knikte enthousiast. ‘Ja, ein Hase!’, riep ze uit.
Nu is Nijntje natuurlijk geen haas. Zelfs geen konijn. Nijntje is een sjabloon, een Kaninchen ohne Eigenschaften, met die twee domme stippen als ogen en, in plaats van een fatsoenlijke snuit, dat enge kruisje, als de uit protest dichtgenaaide mond van een demonstrant tegen een fout regime.
‘Neintsche?’, vroeg de vader van het jongetje vriendelijk. ‘Nein, nein, Nijntje!’, riep de vrouw terug. Het jongetje kroop tegen zijn moeder aan, die op haar beurt een voorzichtig ‘Naaintsche?’ probeerde.
‘Aber kennst du Nijntje denn nicht?’, vroeg de vrouw ontzet. ‘Sie ist doch sehr beroemd bei kienderen. Sie hat viele avontoeren. Auch in Artis. Artis had trouwens auch sein eigen tier, Artis de Partis. Auch sehr beroemd. Ja, was ist Artis de Partis eigenlich für Tier? Ein sort von Aap, denk ich.’ Al pratende had ze een zakje drop uit haar tas tevoorschijn gehaald en hield dat het jongetje voor. ‘Willst du ein dropje?’
Het jongetje schudde angstig zijn hoofd. De ouders glimlachten beklemd. De trein boemelde.
Ja, Haarlem is een mooie stad, maar nét iets te ver weg.