De verwarrende dood van Eyolf
Vanavond gaat Ibsens 'Kleine Eyolf' in première. Bijna onmogelijk om op te voeren, maar volgens kenners wel Ibsens beste werk. Alleen voor de gevorderde regisseur.
Je moet het maar durven: Kleine Eyolf opvoeren. Dit duistere toneelstuk van Henrik Ibsen is er een voor de gevorderde theaterregisseur. Ibsen schreef het in 1894. Het behoort tot zijn latere werk, waarin hij expliciet afstand neemt van het realisme dat hij zelf ooit populair maakte. Frans Strijards en Mirjam Koen, beiden Ibsen-adepten, regisseerden het al eens. Nu waagt Susanne Kennedy zich aan een bewerking. Haar voorstelling, een coproductie van Het Nationale Toneel en NT Gent, gaat vanavond in Den Haag in première.
Er zijn critici die beweren dat Kleine Eyolf een mislukt toneelstuk is. Niet voor niets wordt het maar weinig opgevoerd. Kleine Eyolf is nu eenmaal geen Hedda Gabler of Spoken. Daarvoor is bijvoorbeeld de dramatische opbouw te merkwaardig. Aan het einde van de eerste akte vindt al gelijk het tragische hoogtepunt van het stuk plaats en dit wordt gevolgd door een tweede en derde akte waarin nagenoeg niets meer gebeurt. Wat doe je daarmee als regisseur?
Dan is er nog de problematische titelrol: Eyolf is een gehandicapt kind van 9 jaar. Kies je ervoor hem te laten spelen door een echt kind, een jeugdige acteur of actrice, of een pop? Zulke keuzen vergen een heldere kijk op het stuk.
Tegelijkertijd zijn er kenners die stellen dat het Ibsens beste werk is. Criticus George Bernard Shaw was erg onder de indruk. Hij schreef meerdere recensies, waarin hij zijn gedachten uitvoerig de loop liet. Ook Ibsens Engelse vertaler William Archer is, zacht gezegd, enthousiast over Kleine Eyolf: 'Ik plaats het stuk naast, zo niet hoger dan Ibsens grootste werken. Ik vraag me wel af of de getoonde zielenroerselen niet zo verschrikkelijk zijn dat ze het menselijk uithoudingsvermogen te boven gaan.'
Nu was men honderd jaar geleden nog niet zoveel shock en horror gewend in het theater. Archers opmerking is een aardige overdrijving. Wel klopt het dat angst het grote thema is van Kleine Eyolf. Zelden was een toneelstuk zo doordrenkt van de verlammende vrees voor de dood. Dat juist Susanne Kennedy er nu mee aan de haal gaat, is dan ook niet vreemd. Kennedy maakte eerder al buitengewoon unheimisch theater van Ibsens Hedda Gabler en onlangs van De bittere tranen van Petra von Kant van Rainer Werner Fassbinder.
De grootste schok komt al vroeg in het verhaal: de dood van Eyolf. De arme, kreupele jongen verdrinkt in de fjord naast het riante huis van zijn ouders. Volgens Ibsens regieaanwijzingen mag deze verschrikkelijke gebeurtenis niet op het toneel plaatsvinden. Toch blijft de ouders, en met hen de toeschouwers, geen gruwelijk detail bespaard. Een stelletje buurtkinderen heeft het namelijk allemaal zien gebeuren en zadelt hen op met een hardnekkig terugkerend angstbeeld: de verwijtende, open ogen van het dode kind terwijl het van de kust wegdrijft.
Eyolfs nalatige ouders heten Rita en Alfred Allmers. Hun wankele huwelijk is de inzet van de laatste twee akten van het stuk. Maar ook vóór de dood van hun kind zat het al goed fout tussen die twee. Ze hebben elkaar vast in een verlammende houdgreep.
Na de moeizame geboorte van Eyolf is Alfred prompt impotent geworden. Rita ontwikkelt daarop een sterk verlangen naar lichamelijke affectie. Tijdens een zeldzame, wilde vrijpartij valt de pasgeboren Eyolf van een tafel en raakt kreupel. Hierna stort Alfred zich op het schrijven van een filosofisch levenswerk met als titel De menselijke verantwoordelijkheid. Het zal nooit afkomen. Daarnaast begint hij zijn zus Asta steeds meer te koesteren. Als uit oude brieven blijkt dat Asta niet zijn zus maar halfzus is, openen zich nieuwe perspectieven.
Rita wordt ondertussen steeds woedender. Ze zet haar onbevredigde seksuele verlangens om in een alsmaar groeiende afkeer van iedereen om haar heen, inclusief haar eigen kind. Tijdens een van de vele ruzies roept Rita uit dat ze haar Eyolf liever kwijt dan rijk is. Kort daarna verdrinkt hij.
Rita en Alfred worden keihard geconfronteerd met de zinloosheid van het bestaan. In die zin is Kleine Eyolf een vroeg existentialistisch toneelstuk. 'Jij hebt een leegte in mijn ziel doen ontstaan. En die moet ik trachten te vullen met iets', zegt Rita op een bepaald moment tegen Alfred. Dit citaat staat ook op de flyer van de voorstelling die vanavond in première gaat.
De basisemotie van Rita en Alfred is doodsangst. Na de verschrikkelijke gebeurtenis raken ze volledig verlamd. Alfred richt zich enkel nog op zijn zus. Rita wordt geplaagd door psychotische angstbeelden, zoals de telkens opdoemende boze, dode ogen. 'Ik durf niet. Het wordt donker. Volgens mij kijken er twee grote open ogen naar me', kermt ze dan.
Een ander eigenaardig spookfiguur dat in het stuk opduikt, is het zogenoemde rattenvrouwtje. Deze stokoude rattenvangster meldt zich bij Rita en Alfred om Eyolf te komen halen. Ibsen beschrijft het vrouwtje als volgt: 'Ze is een klein, dun, ineengekropen figuur, oud en grijs, met scherpe, stekende ogen.' Ze vertelt hoe ze ratten verdelgt door de beesten het water in te lokken; naast ratten wil ze ook wel eens mensen een verdrinkingsdood tegemoet sturen. Rita jaagt haar het huis uit, maar merkt niet dat Eyolf een moment later ook verdwijnt. Dit soort momenten, waarop het stuk meer weg heeft van een griezelig sprookje dan van een realistisch melodrama, heeft in de loop der tijd vele critici, vertalers en theatermakers verward.
Ook is het opmerkelijk dat de hoofdpersonages in dit Ibsenstuk nu eens wél in leven en bij elkaar blijven. Dit keer geen dramatische eindscène, geen Hedda Gabler die zich door het hoofd schiet, geen bouwmeester Solness die al dan niet express van zijn toren valt en evenmin een Nora die met veel misbaar haar gezin verlaat.
Aan het einde staan Rita en Alfred stilletjes in hun tuin en kijken ze vertwijfeld uit over de fjord waarin hun kind is verdronken. Er gebeurt bijna niets. Maar een gelukkig einde is het ook niet. Integendeel. De vraag dringt zich op of Rita en Alfred zich niet beter van kant hadden kunnen maken, in plaats van wanhopig verder te leven met een gehandicapt geweten. Deze vraag zou een halve eeuw na het verschijnen van Kleine Eyolf het uitgangspunt worden van Albert Camus' existentialistische filosofie, lang nadat Rita en Alfred aan de rand van hun afgrond stonden.
Kleine Eyolf van Henrik Ibsen door Het Nationale Toneel en NT Gent, regie Susanne Kennedy. Vanavond première in NT Gebouw, Den Haag. Te zien t/m 10 juni: nationaletoneel.nl
undefined