De Strijd van je Leven: ‘Bloedverwanten zijn belangrijk voor een kind’
Velen voeren een jarenlange strijd voor erkenning van hun recht of dat van anderen. Aflevering 1 van een nieuwe rubriek: Saskia van Spiegel (63).
Enkele weken daarvoor schoot ineens door me heen: ze heeft een kind gekregen. Ik kon niets anders bedenken waarom ze zich zo aan het verstoppen was. Ik had Jolanda maanden niet meer gezien, daarom ben ik gaan zoeken en stond ik op de stoep van het opvanghuis voor zwervers. Ik zei: er moet hier een vrouw zijn die een kind heeft gekregen. ‘O die gek’, zei het meisje dat had opengedaan, ‘die hebben ze afgevoerd naar het psychiatrisch centrum’.
Mijn hart bonsde in mijn keel toen ik daar aanbelde. Ik ken die wereld. Psychiatrische klinieken, dwangbuizen, verschrikkelijk – Jolanda heeft er jaren mee te maken gehad. Achter gesloten deuren zag ik mijn dochter lopen. Broodmager. De zuster zei dat Jolanda me niet wilde zien. ‘Waar is het baby’tje?’ vroeg ik. ‘Mevrouw, er is helemaal geen baby’tje. Hoe komt u daarbij?’
De volgende dag heb ik een taart gekocht. ‘Voor mijn meidje’, liet ik erop spuiten. De taart heb ik naar het psychiatrisch centrum gebracht. Tegen de zuster zei ik: niemand ontneemt mij dat ik een kleinkind heb gekregen. Ik ben oma geworden. Hoe het ook is, wat het ook is, waar het ook is – ik zal erachter komen.
Bij de Kinderbescherming ving ik bot. Die wilde niks zeggen vanwege de privacy. Van Jeugdzorg hoorde ik dat er inderdaad een kind was geboren – een meisje, Renée – en dat het was weggegeven. Jolanda had haar één dag gezien, toen is de baby opgehaald. Ik zei: dat kan toch niet, ik ben de oma, ik kan het grootbrengen. Ik ben drie dagen per week oppasouder. Ik kan het aan.
De regel is dat er gematcht moet worden. Pas na twee maanden wordt beslist of het pleeggezin en het kind bij elkaar passen. Niet op de eerste dag. Renée heeft zich al gehecht, zei Jeugdzorg, er wordt niet meer gematcht. Jeugdzorg had de familie moeten waarschuwen – mij dus. Nu kwam ik pas na twee weken in beeld. Ik kwam uit het niets en ze hebben mij laten barsten.
Jolanda heeft haar kind afgestaan, zeggen ze, maar ik heb geen document gezien. Het staat buiten kijf dat ze het niet zelf kan grootbrengen. Dat wil ze ook niet. Toen ze 19 was, is de diagnose gesteld: schizofrenie. Je bent nooit alleen maar schizofreen. Ze is ook paranoïde, ze hoort stemmen in haar hoofd. Je mag haar niet sturen, het liefst wil ze met rust worden gelaten.
Dan woonde ze weer hier, dan weer daar. Soms bij familie, even later had ze een eigen flatje, dan kreeg de vernietigingsdrang weer de overhand en ging het flatje naar de knoppen. Het was elke keer opbouwen en afbreken. Vanaf 1998 is ze gaan zwerven. Dat was verschrikkelijk.
Eens in de maand kwam ze aan, blootsvoets, vervuild, hongerig. Stopte ik haar in bad, gaf ik haar te eten, schold ze me de huid vol en vertrok ze weer. Stond ik huilend achter het raam. Als ze geen medicijnen inneemt, gaat het mis. Nu slikt ze die gelukkig trouw en is ze hartstikke lief. Het was altijd al een schat van een kind, maar door die verschrikkelijke ziekte...
Na de bevalling heeft Jolanda acht maanden in een inrichting gezeten. Zodra ze daar uit kwam, is ze ondergedoken. Van angst. Elke keer angst, angst, angst. Ik weet niet waarom. Misschien hebben ze haar bedreigd: als je vertelt wie de vader is, zwaait er wat. Allemaal vragen waar ik geen antwoord op krijg. Misschien is ze verkracht door een hoge functionaris. Jolanda wil niet zeggen wie de vader is. Tegen een goede vriend heeft ze gezegd dat ze is verkracht door twee mannen.
Later ben ik erachter gekomen dat Jolanda korte tijd is opgenomen in een psychiatrische kliniek toen ze zeven maanden zwanger was. In die kliniek werkt de zwager van de latere pleegmoeder van Renée als psychiater. Die moet hebben geweten wanneer ongeveer Jolanda zou bevallen. Haar man heeft de tweede dag na de geboorte Renée meegenomen.
Ik ben blijven bellen en zeuren bij Jeugdzorg. Toen Renée een half jaar was, mocht ik haar voor het eerst zien. Met de pleegouders en Jeugdzorg erbij. Het bleek een temperamentvol meisje. Ze lijkt op mij. Jeugdzorg bepaalde dat ik Renée vier keer per jaar een uur mocht zien bij de pleegouders thuis. Dat ik Renée niet mocht grootbrengen, daar had ik me bij neergelegd. Maar zelfs deze minimale bezoekregeling wisten de pleegouders te saboteren.
Later zijn de pleegouders en Renée bij mij thuis geweest. Ik liet het kamertje zien dat ik voor Renée had ingericht en zei: voor als ze een keer komt logeren. De pleegmoeder zei vals lachend dat dat nog héél lang zou duren. Ik dacht: met jou ga ik alleen maar ellende krijgen.
Twee jaar heb ik gehoopt dat het zich vanzelf zou regelen. Toen dat een illusie bleek te zijn, ben ik gaan procederen. De rechter beschikte dat ik Renée eens in de vier weken acht uur mocht hebben. Daar is het nooit van gekomen, elke keer was er wat. De dominee nam afscheid, of ik Renée een uur eerder wilde terug brengen. Of er was een partijtje, of ik haar twee uur eerder wilde terugbrengen. Of de pleegmoeder moest naar haar zus in Amersfoort. Of ik Renée drie uur eerder wilde terugbrengen.
Ik mocht niet naar de intocht van Sinterklaas in Amsterdam, want Amsterdam is een te grote stad voor Renée. McDonald’s is ordinair. Op de verjaardag van Renée ben ik niet welkom. Zij mocht niet op mijn verjaardag komen, ik heb nooit een kleinkind op mijn verjaardag gehad. Mijn andere kinderen mogen Renée niet zien. Ik heb nog een zoon en dochter. Jolanda is een zwerfster, dus die twee deugen ook niet. Renée wordt als een vondeling beschouwd, van wie de familie onbekend is.
De pleegouders zijn zich wild geschrokken toen er ineens een oma op de stoep stond. Later hoorde ik van Pleegzorg dat ze overstuur waren. En dan was ik ook nog eens geen aso, wat ze hadden verwacht... Ze zijn op hun achterste benen gaan staan. Vanaf de eerste minuut hebben ze de strijd gezocht. Elke omgangsregeling hebben ze gefrustreerd. Renée is een verschrikkelijk mooi en intelligent kind. Dat willen ze voor zichzelf houden.
Toen ze mij de eerste keer zag, zei de pleegmoeder: dit is een inbreuk op mijn privacy. Ik zei: u zult het ermee moeten doen. We vechten voor hetzelfde doel: dat Renée een gelukkig leven krijgt. Het is voor een kind belangrijk dat er bloedverwanten op de achtergrond zijn.
Volgens de laatste beschikking van de rechter – die wilde er onderhand ook weleens van af – mag ik Renée eens per maand een uur zien. Op woensdagmiddag. De voogdes heeft daarvan donderdagmiddag gemaakt. Donderdagmiddag kan ik niet. Dan werk ik.
Vorig jaar mei heb ik Renée voor het laatst gezien. Onder bewaking in een kamertje bij Pleegzorg. In de hoek zat een dame die moest voorkomen dat ik Renée kidnap. Kon ik een uur met Renée praten en spelen. Ik moest wel mijn eigen speelgoed meenemen. Op haar laatste verjaardag ben ik met een bos bloemen en cadeaus naar haar gegaan, maar ik werd niet binnengelaten. Toen heb ik alles maar voor de deur gelegd.
Ik moet het loslaten. Dit gesteggel is niet meer in het belang van Renée. Bovendien, als ik doorga, moet ik aan de Seresta (een medicijn, red.). Ik kan er niet meer tegen. Ik word er zenuwziek van.
Ik heb alle papieren bewaard. Als Renée ouder is en ze komt en ze zegt: oma, je hebt nooit naar me omgekeken, dan kan ik deze map erbij halen. Dan kan ze zien dat ik jarenlang heb gevochten om contact met haar te houden.