De pijn hoeft niet tot lijden te leiden
Een van de deelnemers aan de marathon van Amsterdam die gisteren werd gehouden, was Diederik van Hoogstraten, Volkskrant-correspondent in New York. 'Waar gaan wij heen?'
Het liedje Where Do We Go kende ik niet. Maar toen het zondagmorgen over de Amstel klonk, gespeeld door een band op een boot, kwam de vraag me relevant voor. Waar gaan wij heen? En dat was pas bij de achttiende kilometer.
Omringd door stille lopers in alle soorten en maten ging het naar Oudekerk, dan terug naar Amsterdam, via Oost naar het centrum, en door het Vondelpark richting de finish. Daar gingen wij heen op deze heldere dag - ik mikkend op een persoonlijk record onder de 3 uur en 11 minuten.
Maar waaróm lopen de ontelbare renners die overal de wegen en paden opzoeken? Waarheen? Of: waarvan weg? Dat is waar ik over peinsde nadat die song klonk. Roeiers kwamen langszij, een briesje gaf verkoeling. Ik deed wat ik bijna elke dag doe - alleen, maar omringd door rappe geestverwanten in New York.
De marathon van Amsterdam was gisteren mijn vijfde, en mijn eerste buiten de VS. Vier jaar geleden gooide ik het roer om door de ene verslaving voor de andere in te ruilen. In plaats van zwaar roken, te veel drinken, matig eten en een overweldigend gebrek aan beweging, kwam het lopen. Eerst ging dat ontluisterend moeizaam. Zonder petje zag je mij niet in Brooklyn; ik schaamde me te erg voor mijn vorm en tempo, voor het zo pontificaal ongetrainde lijf.
Twee keer in 2007 ging het mis op de 42. Ik overschatte mezelf, en onderschatte het moeilijk te temmen beest dat de marathon is. Afzien was een understatement voor wat er gebeurde. Nooit meer, zo aanvaardde ik de les.
Maar met een club in Central Park, met nieuwe loopvrienden en steeds lichtere schoenen ontdekte ik het ware hardlopen. Met een groeiende behoefte om de top van mijn leeftijdsgroep te bereiken bij wedstrijden, leerde ik mezelf kennen als loper. Ik liet me overhalen tot nog een marathon, trainde zorgvuldig, benaderde de race met respect, en bleef overeind - eerst in New York, toen in Boston.
En nu Amsterdam. Vlak en snel. Na een trage start op de smalle, volle straten vond ik tegelijkertijd mijn juichende familie en mijn tempo.
Ik was gewaarschuwd voor de ongeïnteresseerde toeschouwers, voor zover die er al zouden zijn. Dat viel best mee. Lange stukken waren leeg, waar de betrokken meutes in New York je langs het hele parcours voortstuwen.
Maar nu en dan waren er mensen langs de kant en ze deden aardig - vooral de buitenlanders. Zij die keken, klapten soms, ze riepen eens wat, en zagen het verder aan. Misschien is dat Nederland anno 2010, of altijd al: afwachtend, afhoudend, beschroomd om 'gek' te doen en gevonden te worden.
Mijn niet beschroomde familie dreef me voort. Een vriendin fietste een eind mee.
En ik besefte waarheen: een plek van rust die het rennen biedt, ondanks de pijn, die immers niet tot lijden hoeft te leiden.
Waarheen? Terug naar het schitterende Olympisch Stadion, waar bij vertrek - tot verwondering van een Amerikaanse loopvriend - niet het volkslied had geklonken, maar Chariots of Fire van Vangelis. En aldaar naar een nieuw persoonlijk record van 3.03 op een voortreffelijke mooie loopdag in Amsterdam.
Sport pagina 33