De onverwoestbare veerkracht van Blair
Het is niet ongewoon dat een politicus bij de een grote bewondering wekt en bij de ander juist diepe afkeer....
Zo’n wisselbad is de Britse premier Tony Blair deze dagen ten deel gevallen – en niet voor de eerste keer trouwens. Een paar weken geleden stond de Britse pers nog bol van de verhalen over het tijdstip van zijn aftreden. Met als toonzetting: de premier moet nu eindelijk klare wijn schenken, anders zal hij nog meer politiek kapitaal verspelen dan hij toch al heeft gedaan.
Maar na zijn optreden op het Labourcongres deze week in Manchester is de stemming totaal omgeslagen. Met een sublieme toespraak liet Blair eens te meer zien dat hij beschikt over een ongeëvenaard oratorisch talent. In Groot-Brittannië, waar de gave van het woord in hoog aanzien staat, is zo’n talent van grote waarde.
Het resultaat is dat de premier in zijn eigen partij voldoende armslag heeft veroverd om tussen nu en mei volgend jaar zelf het tijdstip van zijn aftreden te bepalen, zoals hij altijd heeft beoogd. Zijn gedoodverfde opvolger, minister van Financiën Gordon Brown, zal simpelweg moeten blijven wachten tot de bewoner van Downingstreet 10 de tijd rijp acht om de verhuizer te bellen. Intussen staat minder dan voorheen vast dat hij dan inderdaad de premierswoning zal betrekken. Voor hem pakt Blairs triomftocht in Manchester eerder negatief uit: diens surplus aan charisma heeft in Labour-gelederen opnieuw de vraag doen rijzen of de bekwame, maar nogal vlakke minister van Financiën wel over de beste papieren beschikt om de partij voor de vierde achtereenvolgende keer aan een stembuszege te helpen. Een vraag die extra scherpte krijgt nu de Conservatieve partij in de persoon van David Cameron eindelijk weer over een leider van formaat beschikt.
Browns lot zal niet in de laatste plaats afhangen van Blairs zwanenzang. De premier heeft de laatste jaren onmiskenbaar ingeboet aan geloofwaardigheid en gezag. Dat is vooral te wijten aan de rampzalige ontwikkelingen in Irak en het feit dat hij te weinig uit de slipstream van de regering-Bush is getreden. Veel Britten waren aanvankelijk genegen de oorlog het voordeel van de twijfel te geven – mede vanwege het elan waarmee Blair de interventie verdedigde – maar keerden zich ertegen toen de gevreesde massavernietigingswapens niet bleken te bestaan. Ook liep de premier schade op door een reeks schandalen in zijn regering. Desondanks gaat er nog altijd een wervende kracht uit van zijn politieke credo. Hij heeft een defensieve, in oud-linkse retoriek verstrikte partij met succes gemoderniseerd. Op diverse beleidsterreinen heeft hij een zinvolle verbinding weten te leggen tussen de staat en de vrije markt. De Britse economie heeft onder zijn leiding goed gepresteerd en het land heeft duidelijk gewonnen aan zelfvertrouwen.
Menig Europees politicus spiegelt zich daaraan. In Frankrijk is zowel Nicolas Sarkozy ter rechterzijde als Ségolène Royal ter linkerzijde al eens getypeerd als een Franse Blair, hetgeen daar overigens niet door iedereen wordt beschouwd als een compliment. In zekere zin kunnen ook Wim Kok en Wouter Bos worden gezien als adepten van de Britse premier. Zelfs de nieuwe centrum-rechtse premier van Zweden, Fredrik Reinfeldt, lijkt Blairs manier van opereren goed te hebben bestudeerd – al mag worden aangenomen dat hij programmatisch dichter bij Cameron staat.
Toch blijft er vooral voor Europese geestverwanten één grote teleurstelling: dat Tony Blair nooit werkelijk zijn gewicht in de schaal heeft gelegd om de mentale kloof tussen Groot-Brittannië en zijn Europese partners te verkleinen, hoewel hij dat in principe wel wenselijk acht en daarover ook gloedvolle woorden heeft gesproken. De resterende tijd is helaas te kort om dat karwei alsnog te klaren. Maar voor een opwaardering van Londens Europa-politiek is het niet te laat.