De nieuwe iPhone lijkt wel zo'n goedkoop Chinees kreng
Ik was de Applewinkel binnengestapt om even aan de nieuwe iPhone te voelen. Hij bleek groot en vooral opvallend licht. Dat laatste heeft iets armoedigs. Een telefoon moet een beetje gewicht hebben, vind ik, en op de hoeveelheden rommel die ik in mijn tas meesleep, maakt een onsje extra toch niet uit. Nee, die telefoon begeerde ik niet.
Het meisje naast me wilde hem wél. 17 schatte ik haar, met dramatische weltschmerz-oogmake-up en het dofzwart geverfde piekhaar aan één kant van haar hoofd weggeschoren. Haar zware, hompige lichaamsbouw paste er niet bij en die steenrode tegenwindblossen op haar wangen al helemaal niet. Bovendien had ze, met zichtbare weerzin, haar ouders bij zich: hammen van mensen allebei, met korte, weerbestendige staalwolkapsels en grijze vrijetijdsjacks. Ze praatten hard, met een Gronings accent.
'Hij valt me erg tegen, moet ik zeggen', sprak de moeder kordaat. 'Voor dat geld. Het lijkt wel zo'n goedkoop Chinees kreng.' De vader stond erbij te knikken, met een wrange mond, alsof hij een reeds aanwezig donkerbruin vermoeden bevestigd zag.
'700 euro', begon hij. '699, pap', onderbrak het meisje hem bangelijk, maar de man maakte een gebaar alsof hij een vlieg verjoeg en herhaalde nadrukkelijk: 'Ze-ven-hon-derd euro. Dat is veertienhonderd gulden. Voor een stuk speelgoed. Veel gekker moet het echt niet worden.' Dit laatste op dreigende toon, alsof het zelfs niet een béétje gekker moest worden, op straffe van, ja wat?
Mensen die euro's terugvertalen naar guldens, ze bestaan nog. Huisgenoot P. heeft het ook lang volgehouden, maar onder invloed van de aanhoudende, vlijmende spot van zijn kinderen is hij er ten slotte mee gestopt. Dit meisje had blijkbaar minder in de melk te brokkelen. 'Het is wel een hele snélle telefoon', wierp ze voorzichtig tegen.
'Wat nou snel', wierp de man wrevelig tegen. 'Een telefoon is een telefóón.' De moeder knikte. 'Ik bedoel, het internet', zei het meisje zachtjes. 'Je hebt toch internet op je computer?', ging de moeder voort. 'Nou dan. Ja, het is jóúw geld. Je hebt er hard voor gewerkt. Als jij daar zo'n totaal onzinnig ding van wilt kopen...'
'Van dat geld kun je een maand op vakantie. Zelf weten hoor!', vulde de vader aan, maar hij stapte al naar buiten, de moeder eensgezind ernaast, het kind langzaam met hangend hoofd erachteraan. Een maand op vakantie? Naar Rottumerplaat zeker. En met wie? Ze hád helemaal geen vrienden. Daar had zo'n coole telefoon misschien verandering in kunnen brengen. Maar...
'Kom, we gaan ergens een pannekoek eten', riep de moeder feestelijk. 'Dan zijn we tenminste niet voor niets gekomen.'