De Middeleeuwen van het volk
Plek: Middeleeuwse geschiedenis, Utrecht..
DUIZENDEN en nog eens duizenden pagina's Latijnse teksten leest de Utrechtse mediëvist Rob Meens (43). Vijf jaar en twee aio's heeft hij voor onderzoek naar het leven van de gewone middeleeuwer. Zijn leesdrift betreft boeteboeken of biechtboeken, geschriften uit de tiende en elfde eeuw, met daarin voorschriften voor boetes die in de biecht moeten worden opgelegd.
'Hier', leest hij van een groot gekopieerd vel. 'Als een vader ontucht heeft gepleegd met een vrouw, en zijn zoon met diezelfde vrouw seks heeft bedreven en ze hebben het opgebiecht, dan moet de vrouw tot het eind van haar leven boeten, terwijl de zoon, nadat hij boete heeft gedaan, mag trouwen.'
Klinkt knap kerkelijk, geeft Meens toe. 'Toch leggen andere teksten minder voor de hand liggende boetes op. Het is niet allemaal even eenduidig. Het is een schitterend onderwerp.'
Niet zozeer om de geschiedenis van het kerkelijk recht of theologische moraal van die tijd te doorgronden, is Meens al vijftien jaar gefascineerd door de vroege Middeleeuwen. Het gaat hem om de cultuurhistorie: de verhalen over lotgevallen van mensen en hun verschillen.
'De latere Middeleeuwen, vanaf de twaalfde eeuw, zijn redelijk goed onderzocht en de periode tot 900 wordt bestudeerd door mensen die zich met deze ''late Oudheid'' bezighouden', legt Meens uit. 'De tiende en de elfde eeuw vallen daarentegen buiten de boot. Ik wil deze zwarte periode kleur geven.'
Maar waarom in godsnaam boeteboeken? 'Die teksten bevatten verspreid en vaak verstopt allerhande informatie over het leven van de mensen uit de tiende en elfde eeuw. Verslagen van ooggetuigen zijn het niet, maar zo'n biechtboek levert wel allerlei alledaagse zaken op. Het gaat over seks, voedseltaboes, visies op dierenwereld, religieuze rituelen en magie', zo motiveert Meens. 'Deze cultuurhistorie is louter te vinden door in originele teksten te speuren.'
Menigmaal staat Meens met manuscripten in handen, in de opwindende wetenschap dat hij de eerste is na de auteur die de tekst onder ogen krijgt. Of bijna, na de persoon die de dikke boeken pagina voor pagina op film zette.
Vijf jaar lang mag Meens zijn speurtocht houden. Daartoe krijgt hij elk jaar een kleine 140 duizend euro. 'Dat gaat goeddeels op aan honoraria van mij en mijn beide aio's. We schaffen ook nieuw materiaal aan, zetten teksten op film en bezoeken originele vindplaatsen. Want soms is een kopie of film niet duidelijk. Dergelijke bezoeken vormen de krenten in de pap.' Ook lezingen op congressen bieden afwisseling, maar verder bestaat de dag van de onderzoeker uit veel eenzaam bureauwerk.
De nu vierhonderd bekende handschriften met biechtboeken liggen in universiteitsbibliotheken of in kloostercollecties. Soms verstoffen ze domweg in een gemeentebieb, zoals in het Franse Troyes. 'Daar liggen twee nog door niemand bestudeerde exemplaren. We gaan er spoedig naartoe.'
Wie schreven die teksten, waar bevonden ze zich en welke naslagwerken hadden ze zelf in de kast staan. Dat zijn de vragen die Meens wil beantwoorden. 'Als dat lukt, gaat zo'n auteur leven en kijk je als het ware mee over zijn schouder', aldus de onderzoeker, die op de middelbare school wel was gegrepen door geschiedenis en door de verschillen tussen mensen, maar nog niet zozeer door de Middeleeuwen. 'Het had ook antropologie kunnen zijn.'
Doel is ook de teksten toegankelijk te maken voor verder onderzoek, dat wil zeggen dat ze in net gedrukt Latijns schrift verschijnen, met onzekerheden in de interpretatie.
De Universiteit Utrecht heeft 10 procent van alle bestaande biechtboeken in handen. De onderzoeker haalde de films in één klap hoogst persoonlijk op in Bonn. 'Daar ging hoogleraar Kottje, een crack op gebied van biechtboeken, jaren geleden met emeritaat', zegt Meens. 'Zijn opvolger interesseerde zich meer voor Italiaanse oorkondes. Dan is het doodzonde als er niets meer met dat materiaal gebeurt. Nu kunnen we in Utrecht het onderzoek voortzetten en ons met recht mengen in het netwerk van veertig wetenschappers die vanuit verschillende invalshoeken de biechtboeken bestuderen.'
Om zijn onderzoek en aio's te introduceren, organiseerde Meens in juni een symposium in Utrecht. 'Als je dan ziet dat de aio's een fraaie voordracht houden, en complimenten krijgen, dan ben ik apetrots.
'Het managen van onderzoek is nieuw voor me. Voorheen was ik aio, post-doc en nog eens post-doc. Een aanstelling van een jaar hier en twee jaar daar. Nu heb ik vijf jaar de tijd, vijf dagen in de week, vaak ook ís avonds, in de prettige wetenschap dat ik daarna een vaste aanstelling krijg.'
En daarna hoogleraar worden? Hij is er niet mee bezig, zegt Meens. Liever praat hij over een ander boek dat over vier jaar in de steigers moet staan, over reinheid en bezoedeling in de Middeleeuwen. 'Men huldigde bijvoorbeeld de opvatting dat je honing van een bij die een mens doodde, niet mocht eten. Ook het vlees van een stier die iemand dodelijk verwondde, was taboe. Raar, denk je eerst. Nu probeer ik de logica achter deze notie over reinheid te achterhalen.'