REPORTAGE
De God in Frankrijk heeft nog steeds buren, en wát voor buren
Journalist en schrijver Ivo van Woerden kocht met zijn man Frank een sprookjeshuisje in Midden-Frankrijk om er hun Franse droom na te jagen. Vorige zomer beschreef hij hoe de bouwlust van zijn buren de idylle verstoorde. Nu, een jaar later is de prangende vraag: hoe is het afgelopen? ‘Ineens blijken ze hun tong teruggevonden te hebben.’
‘Een brief van de buren’, zegt de postbode terwijl hij me veelbetekenend aankijkt en naar rechts knikt, daar waar de bouwplaats van onze buren ligt. Voor hij me de brief overhandigt, laat hij een ongemakkelijke stilte vallen waarin ik een heleboel vragen hoor. Waarom zijn jullie buren helemaal naar het postkantoor gereden om een postzegel te kopen en een brief te versturen die ze gewoon zelf in de bus hadden kunnen doen? Waarom bezorgen jullie mij onnodig werk? Hij kijkt nog eens naar de enveloppe. ‘O’, zegt hij hoofdschuddend, ‘hij is nog aangetekend ook...’ Ik zet een krabbel en voel mijn hart tekeergaan. Eindelijk is er een reactie, maar is het een excuus, is het een uitnodiging tot overleg, of gaan onze Franse buren na lang wachten toch de strijd aan?
Het is maart 2021, een jaar nadat een langlopend conflict met onze buren, een ouder stel dat is geboren en getogen op deze plek, over de bouw van een uitbreiding aan hun huis uit de hand is gelopen. We wisten dat ze van plan waren een garage te bouwen, dat hadden ze terloops laten vallen, maar bij het woord ‘garage’ dachten we aan een vierkante blokkendoos waar een auto in past, niet aan een groot gevaarte van twee verdiepingen hoog dat ze in een handomdraai op de erfgrens met onze moestuin zouden neerzetten, waardoor de helft van die grens uit grijs gesteente is gaan bestaan en de andere helft open is gebleven.
Met het, zonder overleg of toelichting, bouwen van die muur hebben de buren onze droom doorgeprikt: het leven in een oud, sfeervol sprookjeshuisje in Midden-Frankrijk, in harmonie met de lokale bevolking. We zijn ook boos op onszelf. We zijn naïef geweest. Na negatieve ervaringen met homofobie wilden we zó graag door de lokale bevolking worden geaccepteerd om wie we zijn, een mannenstel uit een ander land, dat we over al onze grenzen heen hebben laten lopen. De buren blijken in onze aardigheid vooral een vrijbrief voor hun bouwplannen te hebben gezien.
Hun laatste mededeling is dat we anderhalve meter voor de muur in onze moestuin vrij moeten maken, zodat zij de muur af kunnen werken. De rij moestuinbedden die zich daar bevindt, kunnen we dus maar beter niet inzaaien. Daarop hebben we een jaar geleden middels een brief geprobeerd nog enige grip op de situatie te krijgen. We verzochten hen om ons voortaan in hun plannen te betrekken, met ons te overleggen en we beloofden de moestuin voor hen vrij te maken, maar wel op een moment dat voor óns gunstig uitkomt.
Bij een gebrek aan een reactie volgt een lange periode van wederzijds negeren, waarin we ook langzaam aan de situatie gewend zijn geraakt zoals je aan een litteken op een arm kunt wennen. De muur staat er nou eenmaal en zal niet meer weggaan.
Bovendien zijn er ergere dingen om ons druk over te maken. De pandemie houdt ook in onze omgeving huis. Mijn man Frank behoort tot de risicogroep, waardoor we hebben besloten om op deze verlaten plek te blijven en alleen voor het hoogstnoodzakelijke de deur uit te gaan en zo min mogelijk contact met anderen te hebben.
Maar dat neemt natuurlijk niet weg dat de buitenwereld af en toe een beroep op ons doet. Zo worden we bijvoorbeeld op een ochtend eind september verrast door het geluid van uitbundig geknauw en door de lichte geur van kinderboerderij om een kudde van twintig schapen voor onze deur aan te treffen die zich aan de gevallen eikels van onze eik te goed doen. De kudde moet ontsnapt zijn uit een veld dat bij een naburig gehucht hoort.
We gaan naar buiten en spreiden onze armen om hen voetje voor voetje naar de weg te drijven, terug naar hun weiland, om onze buurvrouw die ons net zo hard lijkt te ontlopen als wij haar, op die weg aan te treffen met een stok in haar hand. Een gedeelte van de kudde blijkt ook in haar tuin terecht te zijn gekomen en zij heeft hetzelfde plan opgevat.
Ik voel toch een drang opkomen om iets te zeggen. Want is het leven niet makkelijker als we elkaar níét negeren, als we ergens weer enige gezamenlijkheid kunnen aanbrengen op deze verlaten plek?
‘Zal ik u helpen?’, vraag ik in het Frans.
‘Non’, is haar korte antwoord. Er volgt een gebaar met de stok waarmee ze duidelijk maakt dat wij er beter aan doen om terug naar huis te gaan. We halen onze schouders op, draaien ons om en laten de schapen aan haar. Dan niet.
Toch zit het me niet lekker. Waarom negeert ze een uitgestoken hand? Wij hebben hier immers niets verkeerd gedaan. Omdat onze buren nog op onze grond moeten zijn om hun muur af te maken en we hen via een brief hebben laten weten dat we voortaan overleg willen, hebben wij de macht, zo denken wij, en zijn zij aan zet.
Maar als we in oktober een dame uit een aanpalend gehucht tegenkomen, wordt duidelijk dat onze buren weliswaar niet mét ons praten, maar wel óver ons. Er wordt, heeft zij via via vernomen, bijvoorbeeld gezegd dat wij niet goed begrijpen hoe de dingen hier werken. Ook zeggen ze dat we hebben gedreigd met een rechtszaak. ‘Dat geloof ik niet, omdat jullie zo aardig zijn,’ zegt ze vol afgrijzen in haar ogen.
Toch is dat gerucht niet helemaal gelogen. Op het plaatselijke stadhuis hebben we geleerd dat je pas bezwaar kunt aantekenen tegen de bouw over een landsgrens nadat het bouwwerk af is. Pas dan kun je via de rechter proberen je gelijk te halen, waardoor de buren hun garage mogelijk zouden moeten afbreken en eventueel heropbouwen. Wij hebben wel degelijk tegen de buren gezegd dat als ze klaar zijn, we een expert zullen inhuren om de boel te laten controleren.
Uit de mond van de Nederlandse Parijzenaar Wilfred de Bruijn heb ik voor het boek Op zoek naar mijn Frankrijk immers opgetekend dat je in een Frans conflict niet gelijk op zoek moet naar de middenweg, maar hoog van de toren moet blazen over het onrecht dat je is aangedaan. ‘Dat hard spelen heeft voor een groot gedeelte te maken met het weinig vertrouwen hebben in een ander’, zegt De Bruijn. En dat wantrouwen zit volgens hem in alle lagen van de bevolking. Het advies is je rug recht houden en zo lang mogelijk op je strepen blijven staan.
Daarom moet het antwoord op deze roddel er eentje van weinig woorden zijn. Laat de buren maar enige dreiging voelen, opdat ze voorzichtiger met ons zullen omgaan, denken we. We moeten boven de roddels proberen te staan, tegen onszelf zeggen dat je toch niet in de hand hebt hoe anderen over je denken. ‘We hebben onze buren gevraagd met ons te overleggen’, zeg ik afgepast tegen de dame. Dat idee kan ook wel een zetje van het roddelcircuit gebruiken. Zo voelt het toch nog alsof wij de overhand hebben.
‘Je verzint het niet!’, roep ik tegen Frank als ik na het horen van een ijzingwekkende knal tijdens een flinke storm in december de schade ben gaan inventariseren. ‘Van alle bomen is net die ene aan de rand van ons erf door de bliksem getroffen en van alle kanten die hij op kan vallen, is hij in de achtertuin van de buren beland!’
Dat zet alles op zijn kop. Want nu is er een situatie ontstaan waarin de buren ineens slachtoffer zijn geworden van iets waar wíj verantwoordelijk voor zijn. ‘Zal ik langsgaan en hen zeggen dat we hem op zullen laten ruimen?’
Frank is verbaasd. ‘Waarom?! Als ze een probleem met die boom hebben, dan melden ze zich maar en dan zien we weer verder.’
Ik vind een Franse website waarop het probleem van de omgevallen boom juridisch wordt toegelicht. Tot mijn grote vreugde lees ik dat als er door een storm een boom in de tuin van de buren valt en zij daar last van hebben, zij de schade op hun verzekering kunnen verhalen. Zo kan ik mijn schuldgevoel enigszins de kop indrukken.
De buren lijken ondertussen weinig moeite met de gevallen boom te hebben. Ze laten hem rustig liggen en richten zich vooral op het afmaken van hun garage. Hoewel dat tergend traag gaat, zijn er na verloop van tijd vorderingen te bespeuren: kozijnen, ramen, een deur, een goot. Af en toe komt er bezoek bij hen langs waaraan de buren het wonder der technologie demonstreren door op een knopje te drukken en te laten zien hoe de garagedeur eerst automatisch open... en dan weer dicht gaat.
En nu hebben we na een jaar negeren dus een brief van hen gekregen. Terwijl ik de envelop zenuwachtig openmaak, hoop ik op een schrijven waaruit blijkt dat ze de situatie wel degelijk vervelend vinden, dat ze hopen op een goede afloop. Maar in plaats daarvan komt er een formulier in tweevoud tevoorschijn waarin op stippellijntjes hun en onze namen zijn gekriebeld. Ze vragen ermee toestemming om ons erf te betreden en de garagemuur af te kunnen komen werken. En of we anderhalve meter voor de muur vrij kunnen maken. ‘Graag een exemplaar tekenen en retourneren’, staat er.
We zijn geïrriteerd. Want wannéér willen ze komen, met hoeveel, en hoe lang? Wat gaan ze dan doen?
Wij hebben nu de macht, want ze hebben iets van ons nodig. Moeten we eisen stellen? We willen vooral dat de muur zo snel mogelijk af wordt gemaakt, zodat we van de hele situatie bevrijd zijn. We schrijven een brief terug waarin we om duidelijkheid vragen, melden dat onze moestuin er klaar voor is en dat we zullen tekenen als we een redelijk antwoord krijgen waar we het mee eens zijn. In plaats van ons antwoord bij hen in de bus te doen, rijden we ook naar het postkantoor en zien onze postbode de volgende dag voor hun erf stoppen om aan te kloppen en een handtekening te vragen.
Een dag later staat hij weer zuchtend bij ons voor de deur met hun reactie. De buren schrijven dat hun aannemer met drie weken klaar zegt te kunnen zijn ‘met mogelijke uitloop vanwege het weer’. Dit lijkt ons een klus die in een paar dagen geklaard kan worden, maar goed, we zijn in Frankrijk, waar de mensen nooit zo’n haast hebben en bovendien is er een pandemie gaande die voor onverwachte vertragingen kan zorgen.
Zo komt het dat er in onze moestuin een steiger voor de muur wordt geplaatst en de aannemer een dikke pleisterlaag op de grijze stenen smeert die ‘crépi’ wordt genoemd, dat nog iets donkerder grijs opdroogt dan de stenen die het bedekt. In drie dagen zit het goedje erop en daarna breekt hij de steiger weer af.
Op de laatste dag komen de buren met de aannemer om de grond die voor de muur is weggeslagen met emmertjes zand aan te vullen. Ze vertrekken zonder iets te zeggen.
Dat lijkt op een einde. Opgelucht halen we adem.
‘Niets aan het crépi vastmaken!’ lees ik op een A4-tje dat de buren op de muur naast hun garagedeur hebben geplakt. Ik zie het toevallig hangen omdat ik aan de rand van onze moestuin, de erfgrens met de buren, het opschietende lente-onkruid aan het wieden ben. Pfff, ze praten zelfs niet normaal tegen hun aannemer, is mijn eerste gedachte. Of zou de aannemer het voor hen hebben opgehangen, denk ik daarna.
Een week later staan de buren aan de rand van onze moestuin bij het stuk waar we nog een open verbinding hebben. Nu de muur klaar is, blijken ze ineens hun tong terug te hebben gevonden: ‘Jullie mogen niets tegen de muur plaatsen’, klinkt het nors.
‘Ook een goedendag’, zeg ik. En daarna dringt tot me door dat de boodschap op het plakkaat niet voor hun aannemer, maar voor ons was bedoeld. Dit is het moment om voor ons op te komen, om assertief te zijn waar we dat eerder niet zijn geweest.
‘Er staat een plastic tafel tegen de muur,’ gaat de buurvrouw verder. ‘Dat mag niet.’
Ik ben verbaasd over zoveel kinderachtigheid en zoek zenuwachtig naar een weerwoord.
‘En er ligt al heel lang een boom in onze achtertuin. Wanneer ruimt u die op?’
Haar vraag speelt direct in op mijn schuldgevoel. Gelukkig heb ik daar een antwoord op: ‘U moet bij uw eigen verzekering zijn, omdat hij tijdens een storm is omgevallen.’
‘Maar waarom hebt u dat dan niet gezegd?’
‘Omdat wij niet met elkaar praten.’ Boos wijs ik naar de muur. ‘Door dat daar!’
‘Dat is ons recht!’, zegt ze verbouwereerd.
‘Maar waarom hebt u ons niets over uw plannen verteld? Hij stond er ineens. Het is uw recht, maar er zijn consequenties voor ons. Nu vertrouwen we u niet meer.’
‘Ik woon hier al 62 jaar, zonder ruzie met de buren.’
Ik wil zeggen dat ik de situatie betreur, het jammer vind, en floep er ‘C’est dégueulasse!’uit.
De buurvrouw herhaalt zichtbaar aangedaan dat het haar recht is en dat haar moeder bovendien al van deze garage heeft gedroomd. ‘Waarom heeft u het plakkaat genegeerd?’
‘O, het was aan ons gericht?! Er stond anders niet ‘Frank, Ivo, s’il vous plait...’ bij. Dus het kon ook voor uw werknemers bedoeld zijn.’ Ik zeg dat we de plastic tafel van de muur af zullen halen en besluit met de mededeling dat we de nog open erfgrens met hen verder dicht zullen zetten.
‘Prima, zolang u de crépi maar niet aanraakt.’
Terwijl ik weer naar ons huis loop, bedenk ik dat ik had moeten vragen hoe vaak ze in de afgelopen 62 jaar haar buren al met een muur had verrast, zoals je na een ruzie altijd bedenkt wat je beter had kunnen zeggen. Toch vind ik dat ik me best redelijk heb verdedigd.
Tot het met een schok tot me doordringt dat het woord voor ‘jammer’ niet ‘deguelasse’ maar ‘dommage’ is. En dat ‘deguelasse’, ‘walgelijk’ betekent. Ik heb met een trillende onderlip naar de garage gewezen en ‘het is walgelijk’ gezegd. Mijn schuldgevoel dringt zich gelijk weer op. Het voordeel van een brief sturen is dat je kunt nadenken over je woorden. Dat was hier ook meer dan prettig geweest.
Omdat er niets aan hun muur bevestigd mag worden, dus ook geen schutting, bedenken we een plan om het nog open gedeelte tot de muur dicht te zetten. In een uithoek van de moestuin staat al een houten prefab tuinhuisje en door nog een bij te kopen en die half voor de muur, maar er net niet tegenaan te plaatsen, kunnen we een schutting tussen die beide tuinhuisjes optrekken.
Vlak voor we de laatste plank willen plaatsen, komt de buurvrouw naar ons toe. ‘Ik wil u even wijzen op het volgende: de achtergevel van uw tuinhuisje komt net een centimeter onder onze goot uit. Dat mag niet.’
Die opmerking is genoeg om iedere drang tot aardigheid, iedere zucht tot acceptatie door de lokale omgeving, ieder overblijvend schuldgevoel voorgoed het zwijgen op te leggen.
We halen een randje van de gevel af, waardoor hij een centimer korter wordt en maken de schutting dicht. Het bevestigen van de laatste schroef voelt als het zetten van een dikke punt achter een onaangename geschiedenis. Wat ooit een open verbinding was tussen twee tuinen en twee culturen, is veranderd in een dichtgetimmerde vesting. Met de buren komt het niet meer goed en dat is dommage, maar niet het einde van ons leven hier.
‘Zullen we een pergola voor de muur zetten?’, zegt Frank. ‘Dan laten we die begroeien met druiven of met blauwe regen, dan halen we iets van de lelijkheid weg en hebben we er een zithoek in de moestuin bij.’
Een geweldig plan, het begin van een aangepaste droom: in stilte op een Franse prachtplek leven.