De geleerde die van psychologie een echte wetenschap maakte
De geestelijk vader van de Citotoets, A.D. de Groot, is zondag op 91-jarige leeftijd overleden. Mede door zijn invloed kreeg de psychologie een meer wetenschappelijk karakter....
In de ontwikkeling van de Nederlandse psychologie speelde A.D. de Groot een belangrijke rol. De zondag overleden psycholoog en wiskundige was een intellectuele grootheid die er aan bijdroeg dat de psychologische wetenschap exacter en meer kwantitatief werd.
Adriaan Dingeman de Groot werd in 1914 geboren als zoon van een huisarts in Santpoort. In zijn jeugd was hij een verwoed schaker, die als twintiger tot de toptien van Nederland behoorde. Hij studeerde wiskunde en psychologie in Amsterdam, waar hij in 1946 promoveerde op Het denken van de schaker. Na zijn studie was hij leraar wiskunde en bedrijfspsycholoog, onder meer bij Philips.
Van 1950 tot 1979 was De Groot hoogleraar toegepaste psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Daarna werd hij buitengewoon hoogleraar in Groningen, tot zijn emeritaat in 1985.
In de jaren vijftig trok De Groot ten strijde tegen de psychologische testpraktijk in Nederland. Veel psychologen maakten gebruik van instrumenten als de grafologie en de rorschachtest. De resultaten, meende De Groot, interpreteerden zij op een ‘goeroeachtige manier’, die voor derden niet controleerbaar waren. Ook aan de universiteiten probeerden psychologen als de invloedrijke Utrechtse hoogleraar Buytendijk de mens ‘aan te voelen’. Volgens De Groot was deze kwalitatieve aanpak te vaag en onvoldoende wetenschappelijk gefundeerd. De ideeën van Buytendijk waren niet toets- of reproduceerbaar, omdat ze berustten op de persoonlijke interpretatie.
De Groots boek Methodologie uit 1961 was een steen in de vijver van de Nederlandse psychologie. Generaties psychologen groeiden op met zijn ‘empirische cyclus’ van hypothese, toetsing en theorie.
Op vergelijkbare wijze keek De Groot naar het vraagstuk van selectie in het onderwijs. Mede op basis van zijn eigen ervaringen als leraar geloofde hij dat er te veel willekeur sloop in het selecteren van leerlingen voor vervolgonderwijs. Net als de psycholoog stelde de onderwijzer zich te zeer op als de deskundige zonder dat zijn oordeel altijd even goed onderbouwd was. De Groots pleidooi voor objectieve selectiecriteria, vooral bekend door zijn boek Vijven en Zessen, leidde uiteindelijk tot de invoering van de Citotoets in 1968.
De Groot was een voorstander van scherpere selectie in het onderwijs. Zijns inziens werden – veelal erfelijk bepaalde – verschillen in talent in Nederland te veel verdoezeld. De universiteit was slechts geschikt voor 2,5 procent van de bevolking, die vooral in de maatschappelijke bovenlagen te vinden zou zijn.
A.D. de Groot was een sleutelfiguur in de richtingenstrijd tussen de verstehende en de empirische psychologie. Mede door zijn invloed werd het conflict ruimschoots in het voordeel van de laatste beslecht. Zelf vond hij overigens dat de slinger te ver was doorgeslagen, zei hij in 1980 tegen NRC Handelsblad. Psychologisch onderzoek werd te vaak gereduceerd tot kwantitatieve gegevens en testresultaten, waarbij de persoonlijkheid van het onderzochte individu uit beeld verdween.