DE GALANTE DROMEN VAN DE NEDERLANDSE TAAL
De taal heeft het gewicht van de gebruiker. Of van de zwaarte van een cultuur. In elk geval: lichtheid van taal is bij ons zeldzaam, in gesprekken en in geschriften....
Amaryl de deken sacht
Vande nacht,
Met sijn blaeuwe wolken buijen,
Maeckt de starren sluimerblint
En de wint
Soeckt de Maen in slaep te suijen.
Huygens moge geestig zijn, spits, maar zijn taal is allerminst licht. Woordspelingen accentueren eerder de zwaarte dan dat ze die verlichten. En Vondel laat toch te veel - hoewel: hoe superieur - het staatsiekleed van de taal over de grond slepen. Jan Luyken is superieur van lichtvoetigheid van taal in zijn Duytse lier. En het allerhoogste lijkt hij te bereiken in 'Op het schoon zingen van Juffer Appelona Pijnbergs'. Het begint zo:
In 't rijzen van de koele dag,
Als ieder nog te slapen lag,
Zat Appelona, die ik zag
- 't Zijn mij geen dromen -
In de schaûw der bomen,
En streelde een luit,
Terwijl zij uit
Een heldere boezem zong.
En later gaat het over in een bijna-klankgedicht, een voorspel van die meester der lichtheid uit deze eeuw: Jan Engelman. Hoofts poëzie - ook veel van zijn sonnetten - en het geciteerde fragmentje van Luyken zijn ook schaarse voorbeelden van wat ik zou willen noemen 'galante poëzie'. En die is in onze cultuur - waarin wel boertige liedboeken bestaan - uiterst zeldzaam. Die galante eeuw bij uitstek, de achttiende, heeft bij ons nauwelijks of geen galante poëzie opgeleverd. Galante en elegante Nederlandse taal (en een galante en elegante Nederlander) heeft meestal iets marionetachtigs: hij beweegt niet, hij wordt bewogen. (Gelukkig las ik in een citaat uit het juryrapport van de Libris-prijs de kwalificatie 'elegant' voor het proza van Alfred Kossmann; hij schrijft inderdaad, zelfs in het kleinste krantestukje, zeldzaam elegant Nederlands, zoals Remco Campert een heel zeldzaam licht proza schrijft.)
Pas bij Gorter vindt de Nederlandse taal na bijna twee eeuwen haar lichtheid terug. Hij gaf die door aan Leopold. (Vergelijk beider werk met de poëzie van Verwey, die van het degelijkste hout is gemaakt.) Van Ostaijen mag natuurlijk niet worden vergeten. En uiteraard Nijhoff, die zowel een zeer elegante als een zeer lichte taal weet te hanteren, in zijn latere poëzie een bijna doorzichtige taal, in zijn vroegere die van de galantheid uit vroeger eeuwen, een wat aangetaste galantheid, een licht verveelde, met veel spleen. Maar wie het spinet vergeeld wil laten klinken en de verwelkte geur van een sonate wil oproepen, moet de verfijndheid van die verre wereld in taal kunnen weergeven. Er is bijna beheersing van de hofcultuur vereist voor het schrijven van een strofe als deze, de eerste van 'Page':
Het wordt stil in den tuin, als mijn gitaar
De melodie lacht van haar zoeten naam,
En zingend heft zich mijn extase, waar
Zij zich tusschen de bloemen nijgt voor 't raam.
Heeft lichtheid in de poëzie ook iets te maken met de muzikaliteit van het gedicht? Of toch met de woorden ervan? Voor de galante en elegante poëzie geldt dat laatste, denk ik wel. Wanneer een dichter de fraaiheid van verwoording verwoordt in het uitgelezen domein van een vervallen landgoed, zoals Jos Versteegen doet in zijn debuutbundel Voorgoed volmaakt, komen de verwelkte elegante woorden vanzelf. In dit geval ontstaat een wat archaïserende, kunstmatige poëzie, die van achter glas lijkt te ademen. En de sonnetvorm krijgt iets kokets. Het eerste gedicht van de reeks 'Buitenplaats' luidt:
Braakgrond en oude kopermijnen
omsluiten landhuis, tuin en bos.
Een Venus met een pruik van mos
verkruimelt tussen de fonteinen.
Dunboy, voor jaren uitgebrand
en nu een schuilplaats voor de uilen,
wankelt, geknakte muur en zuilen
omstuwd door wolken heliant.
De ochtend mengt zich in het donker.
Hondsdraf in 't dakloos voorportaal
beklimt de hoofdtrap naar de lucht.
Een duif slaat in de spiegelzaal
voor dubbelgangers op de vlucht,
en op de vuurplaat rust de jonker.
Had de Nederlandse poëzie maar een lichte, galante traditie gehad. Arjaan van Nimwegen, die Fêtes galantes van Verlaine heeft vertaald, zou het minder moeilijk hebben gehad. Hij moest nu het Nederlands dwingen zich anders te gedragen en zal zonder twijfel wel eens gedacht hebben dat de vroege Nijhoff de ideale vertaler zou zijn geweest. Die kende de verfijning, de verwelking ervan, de spleen die het vergaan meebrengt. Vertalen is winnen en verliezen, ook hier. In de allermoeilijkst te vertalen gedichten, 'A Clymène' en 'Colombine' is Van Nimwegen, lijkt me, het best geslaagd. Maar 'En sourdine' bijvoorbeeld mist de geraffineerde moeiteloosheid van het origineel:
Laat ons, in de schemering die
Het lover legt over de dingen,
Onze min van deze diepe
Stilte in kalmte doordringen.
In het Frans staat er:
Calmes dans le demi-jour
Que les branches hautes font,
Pénétrons bien notre amour
De ce silence profond.
'Laat ons' - het komt meer in de Nederlandse poëzie voor. Wij kunnen niet anders. Maar de derde en vierde regel blijven stijf, ondanks alle assonanties. En 'min' levert ook geen plusteken op. Stijf is mischien niet goed: ze blijven traditioneel Nederlands. De taal wil niet die verfijndheid, die bedrieglijkheid ook krijgen - want er wordt veel geveinsd in deze poëzie - die Verlaine vanuit een traditie kreeg aangereikt, ter melancholisering. Voor het schitterende slotgedicht, waarin de dichter in twee figuren de hele wereld van deze gedichten laat verdwijnen, geldt hetzelfde. De eerste twee disticha (een schitterende vorm voor dit episodische gedicht):
Dans le vieux parc solitaire et glacé
Deux formes ont tout à l'heure passé.
Leurs yeux sont morts et leur lèvres sont molles,
Et l'on entend à peine leur paroles.
In het Nederlands:
Door het park, oud en verlaten en guur
Trokken zo-even twee vage figuren.
Hun ogen zijn dood en hun lippen zijn week, en
Nauwelijks hoort men een woord dat ze spreken.
Dat zijn bijna parafraseringen. De laatste regel is wel erg onadequaat; ik vraag me af of het correct Nederlands is. Misschien is dit de grote moeilijkheid: de taal van Verlaine past in een cultuur en de versregels refereren voortdurend aan die cultuur. De 'Nederlandse' Verlaine refereert niet aan Nederlandse poëzie, niet aan Nederlandse cultuur. Kan dat ook niet doen. De taal ervan blijft op zichzelf. En dat is toch nogal vaak ook: aan de grond. De Nederlandse taal lijkt van galantheid alleen maar met schroom te dromen. En toch bereikt de vertaler een aantal keren een sierlijkheid en lichtheid die de mogelijkheden van de Nederlandse taal, buiten de traditie van de zwaarte, laten zien. Daarom: mijn bewondering.