Column
De dood lag op de loer, als rechtse directe uit zijn glorietijd
We lieten een traantje in 1996 toen de eens zo machtige sporter Muhammad Ali het olympisch vuur ontstak in Atlanta, trillend van Parkinson. Wij, gespannen als jonge journalisten voor wat komen ging. En hij, De Grootste, kwetsbaar door alles wat al was geweest.
Ik ben te jong om de grootsheid van Ali in volle glorie te kunnen beschouwen. Veel is een kwestie van overlevering, schriftelijk of uit documentaires. Maar vooral toch mondeling, na urenlange referaten van onze fotograaf Guus Dubbelman, vermoedelijk Ali's grootste aanhanger in Nederland.
Guus neemt soms de bokshouding aan. Dan wiebelt hij een beetje, verstopt hij zijn hoofd half achter zijn vuisten en geeft hij een stoot, soms iets te hard voor het aardige. Zijn Ali-colleges behandelen diens diepste wezen, zijn belang als dienstweigeraar, als weldoener, als zwarte man bovendien, als Amerikaan, als Afrikaan eigenlijk.
Ze gaan over Ali's totale Ali-zijn en over nog steeds onvoltooide emancipatie. Juist in deze tijd van verwijdering, waarin groepen zich achtergesteld voelen, waarin discriminatie ook in Nederland weer prominent op de agenda staat, voelen we het gemis van een paar Ali's.
'Ali...', en dan vertelde Guus, want de verhalen over mannen als Ali kunnen nooit lang genoeg duren en nooit vaak genoeg worden verteld. Als Guus weleens een moeilijk moment heeft, kijkt hij een dvd van Ali. Gewoon, ter inspiratie, een van de belangrijkste brandstoffen van een mensenleven.
De journalist Norman Mailer schreef een legendarisch boek over Ali, The Fight, over het beroemde gevecht in Kinshasa, toen nog Zaïre, tussen Ali en George Foreman; The rumble in the jungle, in 1974. Een gevecht in het diepst van donker Afrika, de bakermat van de zwarte mens. 'Als ik win', zegt Ali in een hoofdstuk dat de Zwarte Kissinger heet, 'dan word ik de Zwarte Kissinger.'
Kissinger was destijds minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, een man met allure, verbindingskracht en macht. Hij had in 1973 de Nobelprijs voor de Vrede gewonnen. Zo was Ali; hij dacht altijd groot, of verheven, hij voelde zich minimaal gelijkwaardig aan De Grootste in welke andere sector dan ook.
Ali legde in die passage ook uit hoe moeilijk het was om met stijgende roem om te gaan, al was het maar omdat iedereen iets van hem wilde. Hij wilde graag voldoen aan de vraag, maar dan moest hij veel geld verdienen met zijn gevechten.
Na het ontsteken van het olympisch vuur leefde Ali dus nog twintig jaar in kwetsbaarheid. De dood lag op de loer, als een rechtse directe van de Ali uit zijn glorietijd. Met zijn bezwerende, dansende, flamboyante stijl tartte hij destijds de tegenstander, totdat diens defensie was gebroken en de weg naar victorie openlag.
Juist door de lange aanloop waren we voorbereid op zijn dood en toch kerft die de ziel, omdat Ali nu eenmaal The Greatest was. En misschien ook omdat 2016 genoeg heeft bewezen dat de dood aan geen enkele deur voorbijgaat.
Reageren? w.vissers@volkskrant.nl