De doctor en het vederlichte meisje
VOORDAT GEERTEN Meijsing als drijvende kracht achter het collectief Joyce & Co de Nederlandse literatuur verrijkte met een statige trilogie die hoog-retorisch was van vorm en zwart-romantisch van inhoud, bracht hij een vijftal vertalingen uit in de bundel Zwarte romantiek (1973)....
Sedertdien is Meijsing voornamelijk op eigen kracht - en onder eigen naam - voort blijven bouwen aan een oeuvre dat soms onwaarschijnlijk realistisch aandoet, maar dat ook in die gevallen slechts in schijn een knieval is de Nederlandse lezer op diens eigen niveau tegemoet te treden. Op welhaast slinkse wijze heeft hij zich een publiek verworven, dat bijvoorbeeld warm liep voor de nuchtere Hollandse liefdesverhalen in Veranderlijk en wisselvallig (1987), waarna de schrijver met de hooggestemde tegenhanger van de 'tweedekker' op de proppen kwam: Altijd de vrouw (1991). Al liet hij merken dat hij de hand niet omdraaide voor het opdissen van een reeks smeuïge amourettes, we moesten goed begrijpen dat die in zijn oeuvre alleen een plaats kon krijgen, mits er die 'ethische pendant' op volgde.
En daar liep men dan weer minder warm voor. Een bedroevend voorspelbaar gevolg, deze respons, die niettemin de melancholie die de hoofdpersonen in Meijsings werk van den beginne af aan bezitten, telkens weer van een verse injectie voorzag. Het lijkt er soms op dat de auteur teleurstellingen verzamelt: zie je wel, kan hij daarop weer verzuchten, dat niemand mijn met hartstocht beleden kunstige kunst op waarde weet te schatten.
Zo voedt het onbegrijpende lezersvolk deze auteur, die niet aflaat in een verbeten tempo zijn literaire missie te volvoeren. Weliswaar krijgen zijn mannelijke personages te maken met depressies, en is opname in een psychiatrische inrichting soms nodig om ze van zelfdoding te weerhouden, maar hun geestelijke vader heeft ze - gezien de vorm en inhoud van zijn romans - wel degelijk allemaal op een rijtje.
Een rijtje dat sinds 1973 stabiel en wilskrachtig oogt. Over de vrouw schreef Vergilius in het vierde boek van de Aeneïs dat zij 'varium et mutabile semper' is. En wat voor strapatsen de mannen in Meijsings boeken ook maken om een bepaalde vrouw werkelijk aan zich te binden, hun diepste verlangen is dat naar de idee van de ideale vrouw - en derhalve gedoemd om stuk te lopen op de allerminst ideale praktijk.
Veranderlijk en wisselvallig is de vrouw, ook in het post-nix tijdperk. Deze weinig verrassende stelling zou als motto kunnen dienen bij Dood meisje, waarin Meijsing zich als vanouds niet wil laten kennen, en een roman lang toch de indruk wekt dat het vruchteloze streven naar een heus verbond van een (belezen) heer met een (wispelturig) meisje altijd beproefd moet worden. En dít moet gezegd, dat de heer in kwestie achteraf nooit kan beweren dat hij een saaie tijd heeft gehad. Was het maar af en toe wat kalmer, kun je hem horen verzuchten.
Onder het mom van een lekkere contemporaine roman blaast Meijsing zijn decennia oude zwartromantische droom nieuw leven in. Het geeft hem een uitgelezen kans de uitwassen van deze tijd met verbaal vuurwerk te lijf te gaan: 'Arriveerde het blauw, drie man sterk: dat wil zeggen twee blonde agentes en een allochtone, in politietaal creoolse, mannelijke pettepiet. Afgezien van het feit dat de hoofdstedelijke politie zich te paard, op crossmotoren, Marokkanenscooters en skeelers voortbeweegt door onze hoofdstad en dat ze, als gevolg van intense beleidstraining en communicatiecursussen, zich over het algemeen voordoet als de beleefdheid zelve, blijft het tegenwoordig, in onze hoofdstad, moeilijk je ervan te overtuigen, wanneer de politie arriveert, dat het niet gaat om een nieuwe trend van het uitgaansleven, of van een posse van gay betogers of house-adepten.'
Niet Meijsing is dol geworden, maar de hele wereld rondom deze Einzelgänger verkeert in een dwaze metamorfose: 'Er had een soort omkering van waarden plaatsgevonden: gewone meisjes (altijd die blote naveltjes) en burgervrouwen trachtten er zo sexy, om niet te zeggen hoerig, mogelijk uit te zien - dat gold ook voor de haute couture, de meeste modellen liepen met zo goed als blote tieten rond en altijd zonder slipje onder die merkwaardige creaties - zonder dat de daarmee overgebrachte boodschap bedoeld werd. Terwijl hoeren, en zeker de escorts door wie bijna de hele beroepsgroep was opgeslokt, er tegenwoordig bijna tuttig of ouderwets chic probeerden uit te zien, in mantelpakjes, broeken, of ingewikkelde gewaden die men bijna ingetogen Victoriaans kon noemen.'
Ga er maar aan staan, met je antieke dromen en anachronistisch gedragen vocabulaire. Anderzijds: het moet voor de schrijver een heimelijk genoegen zijn te signaleren dat elke tijd weer een nieuwe facet toont van die permanente veranderlijkheid en wisselvalligheid. Het is precies de onmogelijkheid van de opgave, die Meijsing munitie geeft. Dood meisje is dan ook allesbehalve een neerslachtige roman te noemen, wanneer je het vanuit bovengeschetst standpunt bekijkt. De zwaarmoedigheid is immers een gegeven; dááraan valt nu eenmaal nooit te ontkomen. Hooguit kun je zeggen, dat de 'geur van bloesems, ontucht, bloed en tranen' steeds minder als typisch decadent motief worden herkend. Een zwoele tingeltangel is toch iets anders dan een fabriekshal waar de hoempa van de house heerst over een hossend publiek dat door ecstasy-pillen op de jonge benen moet worden gehouden.
De 62-jarige Plato-professor Provenier is aan de dood ontsnapt, en onder de schuilnaam Gardenier (een verwijzing naar Erwin Charles David Garden, de jonggestorven held van Meijsings onderschatte debuutroman Erwin uit 1974) verblijft hij in Deventer, waar hij escorts aan huis ontvangt om zich aan hun lichamen te vergapen - pijp in de mond, pantalon meestal dicht. Totdat de 17-jarige Lily over de vloer komt. Ze is mooi, onbedorven en verdorven tegelijk, leeft uitsluitend in het heden, is niet op stoelgang te betrappen, spreekt accentloos, zapt door het leven als een vogelvrij kind - dat tegelijkertijd hunkert naar een plek om te blijven. Een borderliner wordt zo'n geval heden ten dage in goed Nederlands genoemd.
De doctor en het vederlichte meisje klampen zich aan elkaar vast. Zijn baan aan de universiteit van Amsterdam is opgeheven, en zijn collega's (op een assistent na, die in een inrichting zit, uitsluitend bestaand uit vijanden) weten niet beter dan dat hij de geest heeft gegeven. Hij heeft niets te verliezen, want alles is al verloren gegaan.
Lily heeft evenmin iets te verliezen. Door haar moeder is ze het huis uit gesmeten, en zo'n oudere man met geld (van zijn schoonvader weliswaar, maar toch) biedt in elk geval een onderdak om even uit te puffen van woeste nachtelijke escapades. Natuurlijk gaat het wicht zich vervelen bij de voormalige prof in de provincie. Eerst vermeit ze zich als animeermeisje in het vaderland. 'Omdat ik voor jou Lily ben, zoals ik ook heet, of je dat nu gelooft of niet, heb ik als werknaam Roxanne aangenomen.' 'De minnares van Alexander de Grote.' 'Welnee, dat is het liedje van The Police. En een bijfiguur uit Basic Instinct, mijn lievelingsfilm.' Professor Higgins en Eliza Doolittle revisited, kortom. Dreigender wordt de situatie zodra Lily als naaktdanseres in Duitsland gaat werken in holen met infernale namen als de Limit Club (Regensburg) en de Klim Bim Club (Neurenberg). Daar zit ze onder de knoet bij een indiaanse rasta die Djabba heet. Coke-verslaafd en al waagt ze het er toch op, als de ondergang gewis wordt, haar verliefderige suikeroom in Deventer te bellen. De goedzak, die het aan zijn gebroken hart heeft gekregen, zet geld en gezondheid op het spel om haar uit 'het leven' terug te halen.
Het lukt. Rustig of normaal wordt het samenzijn weliswaar nooit (wordt hij niet weer opgenomen in een hospitaal, dan wordt zij wel naakt in een isoleercel gestopt), maar af en toe lijkt er een wankel evenwicht te worden gevonden: 'Al droeg Hovenier net nog geen alpinopet en liep hij niet elke morgen met een stokbrood onder de arm over de Brink, hun leven had een hoog 'Boursin-gehalte'. De kunstkaas was niet aan te slepen', schrijft Meijsing met aanstekelijk chagrijn.
Om uiteindelijk met een hoog 'fin de siècle'-gehalte een einde te maken aan het relaas over deze twee buitenmiddelpuntige karakters.
'Lily bezat wat wel een mercuriale persoonlijkheid genoemd wordt. Voor dergelijke mensen is het leven een surfplank in de woeste branding.' De oude man krijgt feitelijk wat hij wil: hij mag een tijdje meesurfen. Geerten Meijsing moet dit boek hoofdschuddend hebben geschreven: de moderne vrouw is amper nog hoofs te bezingen, als je tevens de hoop levend wil houden haar daarmee te verlokken.
Dan maar opnieuw een keertje op de plattere toer, straalt Dood meisje uit. Een oud boek in een hedendaags jasje. De terzijdes zijn leuk, maar voortdurend blijft bij de lezer het verlangen naar een bevlogen 'ethische' wending knagen. Het zal niet lang duren voordat die pendant uit Meijsings pen rolt. Dan weten we weer waar het hem echt om te doen is. Díe noodzaak is aan Dood meisje af te lezen: dat deze auteur tot hogere Spielerei geroepen is. Deze roman is voor het gemakzuchtige publiek geschreven, en Meijsing is te goed om ooit te vervelen. Maar eigenlijk is hij pas dan op zijn sterkst, als hij niet merkbaar een publiek voor ogen heeft gehad, en schrijft alsof ook hij niets te verliezen heeft.