De bliksemafleiders van Insulinde

Wil president Habibie de telkens oplaaiende agressie tegen de Chinezen beteugelen? Of blijven de tollenaars van weleer als gevolg ook van het toenmalige Nederlandse 'apartheidsbeleid' de eeuwige verschoppeling?...

HANS VAN WISSEN

MET DOFFE OGEN ZAG Widijarto Adiwono hoe eerst het glas van zijn hotel sneuvelde en daarna zijn hele bezit wegbrandde. Het City Hotel dat hij in Noord-Jakarta beheerde, was sinds het begin van de jaren zeventig een 'magneet' voor Chinese reizigers. Het werd samen met driehonderd andere Chinese gebouwen verbrijzeld in de revolte tegen Soeharto. Opnieuw was de Chinese minderheid bliksemafleider: het eerste doelwit van frustratie, angst en afgunst.

Een 'orkaan van vernieling' ging vooraf aan het terugtreden van Soeharto. Het beladen woord 'pogrom' viel. Ook Adiwono's tweede winkel, waar hij elektronica verkocht, ging in vlammen op. 'Ik had mijn zaken moeten verkopen en kunnen weggaan. Maar ik hou van van dit land, tegen beter weten in. Wij Chinezen waren wéér de eerste slachtoffers.'

De buurman van Adiwono is ook van Kantonese afkomst. Een loonslaaf en zeker niet de 'welvarende, uitbuitende indringer' waarvoor de Chinees in Indonesië model staat. 'Ik heb niets, geen enkel bezit. Als ik geld had, zou ik vertrokken zijn. Ik sympathiseer met de studenten, maar hun ideologische woede slaat over op het volk en het volk wreekt zich voor het verschil in welvaart. Een denkbeeldig verschil. Want er zijn meer arme dan rijke Chinezen.'

Adiwono's buurman heeft één schaar kunnen redden uit zijn garniturenwinkeltje. 'We zijn altijd weer de dupe', zegt hij, 'het slachtoffer van de voorrechten die de Chinezen tweehonderd jaar lang genoten onder het Nederlands gezag en sindsdien het slachtoffer van de Indonesische regering die bij economische malaise een zwart schaap nodig heeft.'

'In deze twee dagen van verwoesting', klaagde Adiwono, 'heb ik geen soldaat gezien. Het was alsof er geen regering bestond. Ze laten de bevolking roven en brandstichten, en doen niets. Overal tanks, behalve waar wij wonen. Ik ben hier een hotel begonnen uit het niets, ik verzorgde het als een pasgeborene, en nu ligt alles in de as. Wij krijgen de schuld van de gestegen prijzen, van de crisis, van het gebrek aan democratie.'

Adiwono vertelde zijn verhaal aan The Guardian, een van de weinige kranten die gedurende de opstand tegen Soeharto aandacht schonken aan het lot van de Chinese minderheid. Na de benoeming van Habibie vervloog die aandacht al helemaal. De verkoolde kinderlichamen waren snel vergeten. De hotelbusjes die Adiwono uitgebrand terugzag, werden slechts een voetnoot in de geschiedenis. Maar niet voor hem: 'Mijn hart zal nog lang huilen.'

Adiwono had al in de jaren zestig een Indonesische naam aangenomen. Het was geen wettelijke verplichting, maar na de mislukte coup van 1965 tegen Soekarno en het meedogenloos optreden van Soeharto tegen de communisten van de PKI, was het 'zakelijk gezien' de enige oplossing. Tienduizenden Chinezen deden een poging tot assimilatie door een andere naam te kiezen. Maar het wantrouwen bleef; het bestond al eeuwen en door het Nederlandse koloniale gezag was het alleen maar versterkt.

De Chinezen die vanwege overbevolking en slechte economische vooruitzichten uitwaaierden naar Amerika, Europa, het noorden van Latijns Amerika (Suriname) en andere landen in Zuidoost-Azië, werden meestal snel geaccepteerd. Omdat ze weinig eisen stelden, zelden provoceerden en in afzondering 'overleefden'.

Doorgaans sloten de Chinezen zich op in hun eigen China Towns, betoonden ze zich hardwerkende, bescheiden, bijna introverte nieuwkomers en zochten ze zelden de confrontatie met de autotochtone bevolking.

Maar in het Indonesische eilandenrijk liep het van begin af aan anders. Al in 1292 was er een veldslag tussen de oorspronkelijke bewoners van Indonesië en de 'gluiperds' uit het noorden. 'Met boten vol' kwamen de Chinezen naar het eiland Billiton vanwaar ze zich verspreidden over Sumatra, Borneo en Oost-Java. De keizerlijk gezant uit China beloofde zijn heer: 'Ik zal de schone prinsessen die op het hele eiland Java haars gelijken niet hebben, onderwerpen en u tot eigendom aanbieden'.

Het gevecht tussen de Chinese invasiemacht en Indonesisch grootste eiland mondde uit in een bloedbad. Duizenden Javanen werden de river de Brantas ingejaagd en verdronken. Maar nog eeuwen later werd trots het verhaal verteld over de mislukking van de Chinese maagdenroof. De Javaanse vorst bood de Chinezen zijn 'prinsessen' aan, maar dan zouden wel de wapenen moeten worden neergelegd. Want de schoonheden hielden niet van geweld.

'Tataren', zo sprak de Javaanse vorst, 'omdat gij geen gewone Tataren zijt, legt uw wapenen af. De prinsessen zouden zich verdringen bij het zien van uw wapenen, zij zouden wantrouwen moeten gaan vermoeden, waar toch door u vertrouwen wordt geschonken.' Toen aldus de weerloze Chinezen het vrouwenverblijf naderden, werden ze omsingeld en met tevoren verborgen gehouden krissen neergesabeld. Wat er verder nog aan Chinezen over was, werd neergehouwen.

In 1740, tijdens de Chinese 'revolutie', werden 'veele Chineeschen, brandstichtende in flagranti delicto geattrappeerd en voor den kop geschooten' (H.W. van den Doel, Het Rijk van Insulinde). De Chinezen vormden kongsis waar het ging om de goud- en diamantwinning. Aanvankelijk ervoeren de Nederlandse kolonialisten dat als 'weerspannigheid', maar weldra kreeg een pragmatische benadering de overhand. De Nederlanders konden de Chinezen heel wel gebruiken als tussenhandelaar en tollenaar.

De Chinezen bezaten van oudsher de opium- en de gokhuizen, daarmee verwierven ze zich welstand. Maar wat belangrijker was: ze verwierven bijvoorbeeld ook een staatsmonopolie op de tussenverkoop van koffie. De Indonesische boeren werden verplicht koffie te telen, later ook suiker te maken, en dus hun rijstteelt te verwaarlozen. De boeren verloren daarmee de grond van hun bestaan: het voeden van de bevolking. Ze voelden zich op hun sawah allengs meer een willoos werkdier dan verschaffer van wat nodig was: eten.

Of het nu om herenarbeid, marktbeheer of de opiumverkoop ging, de Chinezen werden buffer. Ze inden belastingen, ze hieven tol bij marktpoorten, ze verdienden geld, gingen geld uitzetten én werden gehaat. De Nederlandse overheid kreeg keurig de afdrachten en verlustigde zich in dit 'zacht apartheidsregiem': Nederlanders aan de top, 'inlanders' op de bodem en Chinezen ertussenin.

Twee, ondanks hun tegenstrijdigheid voor de hand liggende opvattingen, kruisen elkaar. De ene zegt dat de noest arbeidende Chinezen telkens weer het mikpunt zijn van misplaatste afgunst, de andere dat ze hun rol van eeuwige zondebok aan zichzelf hebben te wijten. Omdat ze in hun zelfgekozen isolement volhardden en meeheulden in het ooit door Nederland versterkte separatisme.

Dikwijls vergeten wordt, en wérd, dat duizenden Chinezen in de vorige eeuw 'als arme sloebers' naar Indonesië kwamen. 'Dagloners', zoals Henk Schulte Nordholt van de Universiteit van Amsterdam zegt, 'die alleen onder druk van de omstandigheden soms in andere sectoren terechtkwamen. Duizenden koelies werden in het begin naar Deli verscheept. Een klein deel slechts kwam in de handel en de tussenhandel terecht.'

Maar juist dat deel wekte haat op. De Nederlanders verpandden hun monopolies aan Chinezen. F.C. Wilsen schreef in Lain dooeloe, lain sakarang, of voorheen en thans (1868): 'Geene grootere weldaad kan men der bevolking bewijzen dan wanneer men dezen bloedzuiger wegneemt. Het is hartverscheurend, wanneer men op eenen passerdag, aan eener van de kruiswegen voor Koeningan gaat staan, en de Chinezen gadeslaat, die de menschen, welke naar de markt gaan, visiteren. Voor ieder artikel moet betaald worden. De kleinste tros pisangen wordt met een kobang belast. Als dit maar op een welvoegelijke wijze geschiedde; maar de Chinezen, die door den hoofdpachter hiervoor in dienst genomen worden, zijn, in den regel brutale vlegels en schoften.'

Schulte Nordholt kan zich wel iets voorstellen bij de Indonesische frustratie jegens de Chinese minderheid (4 procent), die onder meer volgens het boek The Bamboe network (Weidenbach) 60 procent van het Indonesisch kapitaal in handen heeft. 'Het heeft ook enigszins te maken met de hekel die de Indonesiërs hebben aan de herrie die Chinezen bij openbare bijeenkomsten maken. Er liggen allerlei gevoeligheden. Maar wat het meest steekt, is waarschijnlijk de Chinese arrogantie. Het zelfrespect dat ze aan hun succes ontlenen.

'De Chinezen zijn uitsluitend afhankelijk van zichzelf, ze maken de indruk de Indonesiërs niet nodig te hebben. En dat wordt niet gepruimd. De Indonesische elite zelf kon ook kredieten krijgen, maar dat zat niet in hun cultuur. Ze waren zelfs bang om te zeggen dat het niet in hun cultuur zat.

'In dat opzicht gaat de vergelijking met de joodse diaspora wél enigszins op. De joden kozen, uit vrees voor verdrijving, ook beroepen die ze naar elders mee konden nemen. Advocaten, tandartsen en handelaren zijn overal nodig.'

Ook in andere Zuidoost-Aziatische landen dan Indonesië zochten midden en eind vorige eeuw grote aantallen Chinezen een economisch toevlucht. Het leidde nauwelijks tot etnische conflicten. Leonard Blussé van de Rijksuniversiteit Leiden beweert weliswaar dat in Thailand, Vietnam, Maleisië en de Filippijnen, zeker voor de Tweede Wereldoorlog, ook 'fiks' verzet tegen de Chinese invasie is gepleegd, maar nergens kwam de anti-Chinese rancune zo vaak en zo heftig naar boven als in Indonesië.

Henk Schulte Nordholt stelt vast dat in gekoloniseerd Zuidoost-Azië door de Nederlanders het minst 'los' werd geregeerd. Elders werd de Chinese handelsgeest geaccepteerd, ontstond op z'n minst een vorm van samenwerking en acceptatie. Maar in Indonesië werden de Chinezen weggeredeneerd, of lijdzaam dan wel met ergernis geduld.

'Onder Soekarno was de repressie minder hevig, werd het Chinese ondernemerschap nog enigszins gesteund. Maar Soeharto leek het bestaan en de invloeden van de Chinezen bijna te ontkennen. Het is heel frappant: in alle wereldsteden bestaat een China Town, in Jakarta is dat er eigenlijk niet. Je ziet geen Chinese letters. De Chinese tempels zijn low profile, in Taman Mini, Klein Indonesië, een antropologisch pretpark, heeft Oost-Timor zelfs een apart huis, maar de Chinezen bestaan niet, het is een formeel onzichtbare groep, heel bizar.'

T WEE JAAR GELEDEN voelde Schulte Nordholt het oproer van begin mei al aankomen. Het was net als voor de crisis van 1965; de Chinese winkeliers konden niet anders dan de neerwaartse economische spiraal doorberekenen in hun prijzen en zij werden dus prompt en opnieuw aangewezen als schuldig aan de zich snel voltrekkende neergang.

Maar er was rond de 12de mei ook een wezenlijk verschil met vroeger. Het was een schamele troost voor henzelf, maar de Chinezen waren niet meer de enige 'schuldigen'. In de 32 jaar van zijn bewind was Soeharto, door flagrante zelfverrijking en openlijk nepotisme, ongewild bijna een concurrent in het kwaad geworden. Soeharto zelf werd evenzeer vijand van het volk als de Chinese elite. Ook bezittingen van de Soeharto-clan werden de afgelopen weken doelwit van vergelding.

De grote vraag is natuurlijk hoe president Habibie de diepgewortelde Indonesische afkeer van die altijd scharrelende en elkaar beschermende Chinese minderheid zal benaderen. Schulte Nordholt aarzelt als hem om een oordeel wordt gevraagd. 'Ik weet niet hoe het in de praktijk zal zijn. Habibie maakte deel uit van de INCMI, een club waarvan ook oppositieleider Rais deel uitmaakte. In die club waren nogal wat anti-Chinese geluiden te horen. Indonesië wilde zijn eigen economie stimuleren. Maar ik kan me voorstellen dat Habibie er nu alles aan gelegen is de Chinese investeerders terug te halen.'

In deze complexe situatie lijkt het een weldadig signaal dat Habibie besloten heeft Muchtar Pakpahan, leider van de onafhankelijke vakbond SBSI vrij te laten. Pakpahan, al tweemaal veroordeeld wegens 'staatsgevaarlijke activiteiten', is een 'etnische' Chinees, een boreling van Chinees-Indonesische ouders. In Indonesië bestaan al sinds decennia aparte woorden voor etnische Chinezen en Chinezen die zich hebben geassimileerd.

Dinsdag deed Habibie een tweede toenaderingspoging. Hij bezocht de Chinese wijk in Jakarta die tijdens de plunderingen zwaar werd getroffen. De president zei dat de Chinezen een eigen burgerwacht mogen inzetten als ze zich bedreigd voelen en het leger niet snel te hulp schiet. 'Weest moedig.' Habibie riep de inwoners van de Chinese wijk op een gedetailleerd rapport op te stellen over de schade, maar deed geen belofte over schadevergoeding.

Schulte Nordholt is licht sceptisch. Hij lijkt te suggereren dat Habibie uitsluitend uit economische motieven een voorlopig pact heeft gesloten met de Chinezen, omdat Chinese investeringen nu eenmaal onontbeerijk zijn. 'Wat hij in het verleden ook heeft gedacht, er is hem nu alles aan gelegen het vertrouwen van de Chinezen terug te halen.'

Het anti-Chinese geweld is een continuüm in de geschiedenis van Indonesië. In 1959, het is slechts één van de vele angstjaren, werden duizenden Chinezen gewond of gedood. De onderhandelingen met de Indonesische regering waren mislukt. Honderden Chinezen moesten hun eigendommen achterlaten en ontvluchtten het land. In 1994, in Medan vooral, was de Chinese gemeenschap het doelwit van maatschappelijke onvrede.

'Chinezen geven zichzelf niet bloot', schreef historicus Jonathan Spence, 'ze schoppen geen herrie, ze zijn opgevoed om zich koest te houden, ze delen alles met elkaar, maar dan ook alleen met elkaar, ze beschouwen de buitenwereld als boze geest, als spook.'

De schoonzoon van Soeharto, Prabowo Subianto, was onder de Chinezen een van de meest gehate figuren. Hij werd ervoor verantwoordelijk geacht dat gangs van het oude regiem langskwamen om de boel kort en klein te slaan en zo de sympathie van de Indonesische bevolking toch weer richting Soeharto te sturen. Maar die oude strategie faalde en Prabowo werd op een zijspoor gezet. Het was de strategie die ooit al door de Nederlanders was gehanteerd: tweespalt zaaien dus.

'Maar', zegt Schulte Nordholt, 'moeten we dan Colijn alsnog voor de rechter slepen? Dan ben je er mooi vanaf. Niet Colijn is verantwoordelijk voor het optreden van de gangs, dat is me een te gemakkelijk verwijt. Prabowo lijkt ze gemobiliseerd te hebben en als dat zo is, moet hijzelf erop worden aangesproken.'

Prabowo heeft inderdaad het veld moeten ruimen, maar hoe concreet ook de bezwaren tegen deze Soeharto-adept ook waren, ze namen het oude wantrouwen tegenover de Chinezen niet weg.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden