InterviewJosse de Voogd
‘Dat je bent afgehaakt, is niet je eigen schuld’
Om radicalisering te voorkomen, zouden ‘de gevestigden’ meer naar ‘de buitenstaanders’ moeten luisteren, stelt electoraal geograaf Josse de Voogd, schrijver van de Atlas van afgehaakt Nederland. Gezondheid is de belangrijkste graadmeter in deze tweedeling.
Uit een plastic mapje pakt Josse de Voogd een A4’tje dat hij al 24 jaar bewaart. Het is de kaart van Nederland, met daarop alle routes getekend die hij sinds 28 juli 1998 heeft afgelegd. Rond Schagen, Amsterdam, Utrecht en Nijmegen – de regio’s waar hij heeft gewoond – heeft hij met een balpen zoveel lijntjes getrokken dat het blauwe vlekken geworden zijn. Maar zijn sporen zijn ook op de rest van de kaart te vinden.
‘Ik ben in elke gemeente geweest’, zegt De Voogd. ‘En op termijn wil ik in elk dorp geweest zijn. Soms ga ik ergens heen omdat ik het mooi vind. Maar ik ga soms ook specifiek naar een blinde vlek op de kaart, of naar een plek met een opvallende verkiezingsuitslag.’
Hij ontvangt in zijn nieuwe huis. Onlangs verruilde hij de stad voor een sociale huurwoning in een dorp. Als hij nu naar buiten kijkt, ziet hij een speeltuintje omringd door jarenzeventigbouw, een gemiddelde wijk die overal in Nederland zou kunnen liggen.
Maar als electoraal geograaf ziet hij meer. ‘Bijzonder hoe een verhuizing van een grote stad naar een dorp tot een ‘diversere’ leefomgeving leidt. Qua klasse, leeftijd en kleur. Qua buren, speelkameraadjes en schoolklas. Het doet opnieuw beseffen hoe gesegregeerd die stad was’, twitterde hij daags na de verhuizing.
De Voogd speurt naar patronen op de kaart én bij zijn reizen door Nederland. Buurten waar vaak GroenLinks wordt gestemd? Daar hebben opvallend veel huizen een blauweregen naast de voordeur. ‘Laatst zag ik er nog een mooi voorbeeld van in Rotterdam-Zuid’, zegt hij. ‘Om yuppen te lokken hebben ze bij elk huis alvast een bankje en een blauweregen geplaatst.’ In de PVV-gezinde buurten zijn het eerder de tegeltuinen die domineren. Over esthetische en electorale voorkeuren ging zijn eerste boek, Bakfietsen en rolluiken uit 2011.
Hij werkte aan verschillende universiteiten en op het wetenschappelijk bureau van GroenLinks, maar verrichte het grootste deel van zijn werk als zelfstandig onderzoeker en publicist. Als chronisch zieke kan hij zo beter zijn eigen werkritme bepalen en bewaken – waarover later meer. De electoraal geograaf is een veelgevraagd deskundige in de media, bijvoorbeeld op de uitslagenavond van de gemeenteraadsverkiezingen bij de NOS.
Dit jaar publiceerde De Voogd samen met René Cuperus, onderzoeker aan het Clingendael Instituut en voormalig Volkskrant-columnist, de Atlas van afgehaakt Nederland. Aan de hand van factoren als stemgedrag, armoede, opleiding en gezondheid brengen ze geografisch de kloof in beeld tussen wat zij omschrijven als buitenstaanders en gevestigden. De term ‘afgehaakt’ ontlenen ze aan de commissie-Remkes. Die stelde in 2018 dat ‘de parlementaire democratie op dit moment niet voor iedereen goed werkt’ en dat sommige burgers ‘dreigen af te haken of al afgehaakt zijn’.
Het gaat om ongeveer eenderde van de bevolking, concluderen De Voogd en Cuperus. Soms hanteren de auteurs de term ‘tot afgehaakt gemaakte’. ‘Die mensen hebben er nooit zelf voor gekozen’, zegt De Voogd. ‘Met die term zeggen we: dat je bent afgehaakt, is niet je eigen schuld. We wijzen juist ook naar de bovenlaag. Die heeft allerlei processen in gang gezet waardoor een deel niet meer meedoet.’
Wat verstaat u onder afgehaakt zijn?
‘Dat je niet aan de knoppen zit. Of dat de knoppen niet draaien voor jou. Ik denk niet dat iedere hogeropgeleide in Nederland aan de knoppen zit, maar de koers van de samenleving is vaak ten gunste van deze groep en niet ten gunste van de andere. Daardoor dreigt een deel democratisch af te haken. Ze merken: onze belangen worden nooit vertegenwoordigd. We kijken daarbij naar de niet-stemmers en naar kiezers die stemmen op een bonte verzameling buitenstaander-partijen, waar we zowel de PVV als bijvoorbeeld Denk en de SP onder scharen.’
De Voogd staat op en pakt de Atlas van afgehaakt Nederland erbij. Hij wijst op een matrix die is ontleend aan het Sociaal en Cultureel Planbureau. De ene as is het antwoord op de vraag: gaat het de goede kant op met Nederland? De andere as is een verdeling op basis van de vraag hoe tevreden mensen zijn met hun eigen leven.
Rechts bovenin staan de mensen die het meest tevreden zijn met hun eigen leven en de koers van het land. De twee verste stipjes in die hoek zijn de stemmers van VVD en D66. Iets meer richting het midden staan in een wolkje bij elkaar: lezers van de Volkskrant en NRC, mensen die universitair of hbo-geschoold zijn, en stemmers van PvdA, GroenLinks en CDA.
Rond het midden zweven de mensen die De Telegraaf en AD lezen, de mavo hebben gedaan en modaal verdienen – de gemiddelde Nederlander. In een schuine lijn vanaf het midden richting de linkeronderhoek van de ontevredenheid vind je achtereenvolgens: kijkers van Editie NL, kiezers van Partij voor de Dieren, niet-stemmers en, in de verste uithoek, PVV-aanhangers.
‘Dit schema is tekenend voor Nederland’, zegt hij. ‘We hebben het als basis genomen om te bepalen welke partijen buitenstaanders en gevestigden representeren. Wat je ziet: al die partijen in de linkeronderhoek doen niet of nauwelijks mee. En de partijen in de rechterbovenhoek allemaal wel.’
Is GroenLinks gevestigd? De partij zat nooit in het kabinet.
‘GroenLinksers raken inderdaad soms geïrriteerd door die analyse: we zitten helemaal niet in de regering, zeggen ze dan. Maar ik zie GroenLinks als deel van het establishment. In steden zitten ze in de coalitie, ze hebben een partij-elite die sterk vertegenwoordigd is in de instituties. Bij lezingen kom ik ook altijd veel GroenLinksers tegen. Het zijn actieve, betrokken mensen die hun weg weten in het systeem.’
Wat zegt dit schema?
‘Op zich kun je zeggen: de samenleving is gewoon verdeeld. Het lastige is alleen dat we volledig door de rechterbovenhoek worden bestuurd. Dat is niet hoe een democratie hoort te functioneren. Normaal is grofweg: je hebt een linker- en rechterkant, en om en om regeert de één of de ander. Maar hier zit er nooit wisseling tussen. Je ziet hoogstens dat het bestuur iets van kleur verschiet. Soms mag het CDA niet meedoen, soms de PvdA niet.’
De VVD laat zich erop voorstaan inmiddels een ‘echte volkspartij’ te zijn, een partij die voor alle sociale klassen aantrekkelijk is.
‘In zekere zin klopt dat ook. De aanhang is meer over Nederland verspreid dan vroeger, en qua opleidingsniveau en leeftijd ook vrij divers. Maar de kiezers zitten wel merendeels in de optimistische hoek: het gaat ze voor de wind. Voor hen zullen problemen in Nederland vaak een ver-van-mijn-bedshow zijn. Dan is het lastig voor te stellen hoe moeilijk het je gemaakt kan worden als dingen misgaan.
‘Die kritiek heb ik niet alleen op de VVD, maar ook op een partij als GroenLinks. In het partijprogramma staan allemaal sociale plannen, maar toch voel je: jullie hebben dit niet zelf doorleefd. De partij had ooit een sympathiek plan om alle jongeren op hun 18de verjaardag 10 duizend euro te geven als startkapitaal. Bij mij en anderen gingen direct de alarmbellen af: straks moeten hun ouders dat aan de schuldhulpverlening afdragen en wordt de bijstand gekort. In die zin is er wel een verschil met de SP. Het wekt geen verbazing dat die partij als een van de eerste alert was op de toeslagenaffaire: ze is veel meer geworteld in de groepen waar het sneller misgaat.’
Wat is het grote risico van afhaken?
‘Als je de tegenstellingen niet op een gezonde manier kanaliseert, krijg je radicalisering. Als je kijkt naar het uiterst rechtse stemgedrag van jonge mensen in het noordoosten zie je dat nu al gebeuren. Dat buitenstaandergeluid zou op een veilige manier ingekapseld moeten worden. Anders gaat het z’n eigen radicale weg. Of het wordt een keer zo groot dat het de meerderheid haalt, wat in Frankrijk al dichtbij was.’
In de Atlas van afgehaakt Nederland is gezondheid een belangrijke voorspeller voor de mate waarin iemand een buitenstaander of gevestigde is – een factor die vaak over het hoofd wordt gezien, vindt De Voogd. Hij stuitte op een patroon toen hij eens door de Zorgatlas bladerde, een rapport waarin gegevens van het RIVM, de GGD en het CBS gecombineerd worden. De kaart van de verdeling van obesitas in Nederland bleek opmerkelijke gelijkenissen te vertonen met de geografische verspreiding van PVV-stemmers. Hetzelfde gold voor de kaart van medicijngebruik.
‘De gezondheidskaart is dé politieke kaart van Nederland’, zegt hij. ‘Gezondheid is een betere voorspeller voor stemgedrag dan inkomen. Je hebt plekken waar het opleidings- en inkomensniveau relatief laag is, maar waar de sterke sociale samenhang mensen een buffer lijkt te bieden die ellende dempt en als vangnet dient. Die cohesie maakt minder eenzaam en dus gezonder. In die gebieden is de opkomst bij verkiezingen relatief hoog en wordt er weinig op protestpartijen gestemd.’ Andersom zijn er ook gebieden die er juist negatief uitspringen qua gezondheid en waar de opkomst laag is en het aandeel proteststemmen hoog, zoals het westen van Noord-Brabant.
Dat De Voogd zo’n grote affiniteit heeft met de afgehaakten, komt ook doordat hij zelf aan de verkeerde kant van de gezondheidskloof staat. Hij weet hoe het is om te wankelen op het randje van een onzeker bestaan, inclusief het bureaucratische doolhof dat hoort bij de afhankelijkheid van overheidsregelingen.
Tijdens een reis in de Andes in 2005 kreeg hij de ziekte van Pfeiffer en hoogteziekte. Hij werd nooit helemaal beter. Sinds die tijd voelt hij zich dagelijks grieperig en vermoeid. Uiteindelijk kreeg hij de diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom: ME/CVS. Lang probeerde hij een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering te krijgen, tevergeefs.
‘Je moet enorm bedreven zijn om het Nederlandse stelsel te begrijpen. Dat vond ík al lastig, laat staan iemand die niet opgeleid en talig is. Mensen raken verstrikt in het systeem.’ Het alternatief was de bijstand. ‘Je moet dan aan erg strenge regels voldoen. De studie afmaken mocht niet. En ook daar werd ingezet op werk, ondanks de klachten. Ze controleren elke cent die je uitgeeft, alle hulp die je krijgt. Dat is terreur.’
Zo goed en zo kwaad als het ging voltooide hij zijn studies en ging hij aan het werk. Hij kreeg twee kinderen, van wie een zoon een vorm van autisme heeft. Sindsdien vermoedt hij dat hij ook op het autistische spectrum zit, aangezien het erfelijk is. ‘Ik moet gestructureerd leven vanwege mijn ziekte, maar kan ook erg overvallen worden door situaties met veel prikkels. Ik kan er ook niet goed tegen om in groepen te vergaderen of tegen ingewikkelde kantoorpolitiek.’
Onlangs was De Voogd als klankbordlid betrokken bij een onderzoek van de Eerste Kamer naar de effectiviteit van antidiscriminatiewetgeving. ‘Daar heb ik onder meer benadrukt hoe lastig het is om in een kwetsbare positie je recht te halen.’ Hij leeft van lezingen, media-optredens en losse opdrachten, zoals de Atlas van Afgehaakt Nederland, die is gefinancierd door het ministerie van Binnenlandse Zaken. Maar zonder het vaste inkomen van zijn vrouw, die verstandelijk gehandicapten begeleidt, had hij zijn carrière niet kunnen opbouwen.
‘Zij is mijn vinkje’, zegt hij, verwijzend naar De zeven vinkjes van Joris Luyendijk. Hij ergert zich vaak dood aan het debat over privileges, vooral aan de progressieve, activistische kant daarvan, wat ‘woke’ is gaan heten. ‘De meer stugge kant van dat debat is zo rabiaat: de witte man zou altijd in het voordeel zijn. Ja, witte mannen zullen vaak bepaalde voorrechten hebben, maar je moet dat niet absoluut maken.’
Hij neemt zijn eigen situatie als voorbeeld. ‘Ik kamp met mijn gezondheid en een zoon met een beperking. Als een vrouw zegt daardoor parttime te willen werken, is het iets makkelijker dat ook te doen. Als man is fulltime de norm. Wanneer mannen kinderen krijgen wordt hun niet de vervelende vraag gesteld: hoe ga je werk met thuis combineren? Maar ik heb juist verschrikkelijk gemist dat die vraag niet werd gesteld.’
Zit het probleem dan bij ‘woke’ of bij een traditionele rolverdeling? Feministen zullen het met u eens zijn.
‘Bij allebei. Ik voel me dubbel genaaid. Ik voel me door die oude conservatieve structuur gedwongen tot iets wat ik eigenlijk niet kan. Maar om hulp vragen ligt ook lastig, want ik ben toch de geprivilegieerde man.’
U neemt een maatschappelijk debat dat over grote groepen gaat heel persoonlijk.
‘Maar het wórdt ook heel persoonlijk gemaakt. En dat heb ik zien veranderen, want ik ben 20 jaar lid van GroenLinks geweest. Die partij is altijd anti-racistisch en feministisch geweest, maar dat heeft nooit gebeten met oog hebben voor andere zwakkeren. Nu wel. Je wordt tegen elkaar uitgespeeld. Ze zeggen: in wat voor rotsituatie jij ook zit, jij bent altijd beter af. Je wordt als witte kwetsbare man door witte kansrijken onder druk gezet om je privileges te erkennen. Nou, dat weiger ik gewoon.’
Zijn die privileges er dan helemaal niet?
‘Ze zijn er wel, maar je kunt ze niet gebruiken als het tegenzit. Er is een mooie studie naar gedaan. Antropoloog Talitha Stam, van de Erasmus Universiteit, onderzocht witte meisjes uit achterstandswijken in Rotterdam. Stam is zelf een vrouw van kleur, dan kun je wat veiliger iets over dit thema beweren, vermoed ik. Je begint in een situatie met voorsprong als je wit bent. Dat was ook bij die meisjes. Ze komen er wel, was de gedachte. Maar op het moment dat die meisjes een probleem kregen, werd dat minder gezien.
‘Dat herken ik wel. Zolang ik over m’n onderzoek praat, wordt dat heel serieus genomen. Misschien wel serieuzer dan wanneer ik een vrouw was geweest. Maar het is ook moeilijker om hulp te vragen. De meeste directeuren zijn mannen, maar de meeste daklozen ook. Of kijk naar schooladviezen in het onderwijs. De witte bovenlaag in de stad krijgt de hoogste schooladviezen, daar staan de camera’s op. Maar witte leerlingen uit de lagere klassen, vaak op het platteland, krijgen juist opvallend vaak een te laag advies. Privilege gaat daar niet op.’
‘Boris Dittrich zei anderhalf jaar geleden in Buitenhof: ‘Als witte man fiets je door de samenleving met de wind mee.’ Daar spreekt ook een soort distinctiedrift uit: kijk mij eens mijn privileges erkennen, dat doen die tokkies niet. Terwijl het makkelijk is om te doen als je in een goede positie zit. Gemakzuchtig ook, want je huidskleur kun je toch niet veranderen. Zou je je klasseprivilege erkennen, dan zou de consequentie kunnen zijn dat je moet gaan inleveren.
‘Hetzelfde zie je bij gezond eten, of klimaat. Vroeger waren dat linkse thema’s, nu van de bovenlaag. De ‘gevestigden’ hebben geld voor Tesla’s en zonnepanelen, voor de rest zijn die te duur. Kwetsbaren moeten al door zoveel hoepels springen en dan krijgen ze ook nog te horen dat ze het niet goed doen met hun barbecue, frikandel, Zwarte Piet en al hun zogenaamde privileges.’
Distinctiedrift is kwalijk. Tegelijkertijd gaat het om reële problemen. Racisme en seksisme bestaan, het gaat slecht met het klimaat. Moeten we als samenleving daar dan maar in berusten?
‘De rekening voor vrijwel elke idealistische verandering komt bij de onderkant terecht. Kijk maar naar de windmolens – wat je er ook van vindt: in de mooie wijken komen ze niet, want daar hebben de mensen lobbykracht. Zelf ben ik overtuigd voorstander van de verandering van Zwarte Piet, maar het irriteert dat degenen die zulke veranderingen zo luidkeels omarmen onderdeel zijn van de kansrijke, randstedelijke elite die doorgaans maar weinig oog heeft voor minder kansrijken.
‘Het is de opeenstapeling. Zou ik met mijn gezondheidssituatie kunnen teren op sociale zekerheid, dan zou ik al minder irritatie voelen over deze thema’s. Maar ik probeer al zeventien jaar mijn ambities te combineren met mijn ziekte en steeds moet ik van mensen die al een goede positie hebben, horen hoe geprivilegieerd ik wel niet ben. En dat mijn ‘soort’ eeuwenlang bevoordeeld is geweest. Onverteerbaar is dat. Los het binnen je eigen elite op, maar gooi het niet over de schutting.’
Maar met de verandering van Zwarte Piet – toch de splijtzwam van de afgelopen jaren – verliezen kwetsbaren eigenlijk niets, toch?
‘Nee, maar het is een symbool. Door de globalisering is de lagere middenklasse in Nederland echt de pineut. Ze komen niet meer aan een woning, hebben flexibele contracten, kunnen moeilijker studeren. Dat zijn ongrijpbare, complexe dingen. Een onderwerp als Zwarte Piet is dan heel concreet, iets om op terug te happen. In een stabiele samenleving zou zo’n discussie over Zwarte Piet beter vallen dan in een gepolariseerde, ongelijke samenleving.
‘We zouden naar een nieuw sociaal contract moeten waarin bepaalde belangen worden uitgeruild. Nu valt alles positief uit voor de ene groep, en negatief voor de andere. Steeds meer thema’s belanden op de as buitenstaanders versus gevestigden. Denk aan klimaatbeleid en de verdeling van de lasten. Of het debat over diversiteit en afspiegeling. Dat zou niet alleen moeten gaan over wat de bovenlaag in de grote stad van belang vindt, maar ook over sociale klasse, gezondheid en de regio. Over álle buitenstaanders dus.’