Bush vreest politieke mondialisering
De Verenigde Staten onttrekken zich steeds vaker aan internationale afspraken. Het is wel het machtigste land ter wereld. De vraag is nu: kan Amerika zonder de wereld?...
In zijn nieuwe boek - Does America need a foreign policy? - signaleert Henry Kissinger dat de VS op dit moment een merkwaardige positie in de wereld innemen. 'Amerika is machtig genoeg om beschuldigd te worden van hegemoniale bedoelingen. Maar Amerikaanse recepten voor de rest van de wereld zijn vaak het gevolg van binnenlandse druk of verouderde doelstellingen. Daardoor is Amerika wel superieur, maar dreigt het tegelijk irrelevant te worden in de ontwikkeling van de nieuwe wereldorde.'
Kissinger neemt met deze waarneming vooral het beleid van president Clinton op de korrel, maar de paradox die hij beschrijft geldt net zozeer voor het beleid onder president Bush. Want tien jaar na de Koude Oorlog blijft een centrale vraag onbeantwoord: kunnen of willen de VS een nieuwe internationale orde naar hun hand zetten - of is het land een maatje te groot geworden om ouderwets mee te spelen in het internationale 'concert van landen'?
President Clinton is erin geslaagd deze vraag acht jaar lang niet te beantwoorden. Onder Bush lijkt dit laatste inderdaad het geval.
Bush heeft Clintons blijmoedigheid (en vrijblijvendheid) ingeruild voor grotere realiteitszin over Amerika's beperkte macht om de wereld naar zijn hand te zetten. Deze gaat in de regering-Bush vergezeld van de angst voor politieke mondialisering. Dat is de optelsom van ontwikkelingen - zoals de opkomst van transnationale spelers als non-gouvernementele organisaties en multinationale bedrijven - die de positie van de staat ondermijnen.
Vooral bedreigend voor conservatieve Republikeinen is de trend van global governance, de toenemende bereidheid van landen om voor mondiale vraagstukken wereldomvattende oplossingen te zoeken. Met behulp van internationale afspraken en verdragen. Al deze ontwikkelingen bedreigen de tot voor kort onaantastbare soevereiniteit.
Want deze trend leidt tot verdragen waarbij Amerikaanse militairen voor een internationaal hof kunnen worden gedaagd, of waarbij (zoals in de wereldhandelsorganisatie WTO al gebeurt) tegen Amerikaanse handelsovertredingen kan worden opgetreden, of tot controle-mechanismen waarbij Amerikaanse bedrijven kunnen worden geïnspecteerd. Met zo'n inperking van de bewegingsvrijheid kunnen heel veel landen instemmen, omdat ze toch al niet veel te kiezen hadden.
Maar dat ligt voor de VS anders. Een land dat zo machtig is kan alleen instemmen met bindende afspraken uit absolute noodzaak, of als het die beschouwt als zijnde in het 'welbegrepen eigenbelang' (bijvoorbeeld omdat ze een op Amerikaanse waarden gebaseerde internationale orde dienen). De noodzaak van veel van deze verdragen is verdwenen met de Sovjet-dreiging. De vraag is nu of de VS de instandhouding van een stelsel van verdragen die grotendeels sporen met Amerikaanse normen en waarden, nog wel beschouwen als 'welbegrepen eigenbelang'.
Bush lijkt wel degelijk te streven naar een op Westerse waarden geinspireerde internationale orde. Maar in plaats van de oude weg van bindende afspraken, kiest Bush voor een afstandelijker houding, waarin leiderschap bestaat uit het geven van het 'goede voorbeeld'.
Amerika trekt zich onder Bush dus niet terug uit de wereld - slechts uit het juridische deel daarvan. Als die ontwikkeling doorzet, blijft zij in aanvaring komen met een andere internationale ontwikkeling. Namelijk de toenemende bereidheid van veel landen om zich wél te onderwerpen aan internationale 'regimes'.
Het zou in theorie kunnen leiden tot een 'dubbele internationale orde' één met en één zonder de Verenigde Staten. Maar in de praktijk zal waarschijnlijk al snel blijken dat internationale regimes waar de VS niet aan de deelnemen van nul en generlei waarde zijn.