Broeikasprobleem is ook een zaak van ethici
Critici houden niet op te beweren dat een overtuigend bewijs voor de menselijke invloed op klimaatverandering ontbreekt. Het is echter een misverstand dat ontbrekende kennis een excuus zou kunnen zijn om geen maatregelen te nemen, meent Marc Davidson....
IN het artikel 'Europa hecht ten onrechte aan Kyoto' (Forum, 7 juli) pleiten Labohm en Thoenes ervoor om het Kyoto-protocol in de ijskast te zetten totdat meer wetenschappelijke zekerheid rond klimaatverandering is ontstaan. Aan wetenschappelijke gegevens zal echter altijd een tekort zijn, terwijl de kooldioxide-emissies alleen maar toenemen. Er is juist behoefte aan morele handvatten hoe te handelen op basis van de nu beschikbare, onzekere, wetenschappelijke kennis.
Eens in de zoveel tijd verschijnen er weer artikelen waarin men de wetenschappelijke zekerheid relativeert dat de mens klimaatverandering veroorzaakt. Op zich zijn dergelijke kritische artikelen goed voor het maatschappelijk debat. Problematisch is echter het soort artikelen zoals dat van Labohm en Thoenes.
Ten eerste vanwege de vele mistvormende onjuistheden. Deze zijn al vaker weerlegd. Helaas vaak tevergeefs, aangezien sommigen hun argumenten niet weerlegd willen zien. Eén van de vele mogelijke voorbeelden: 'De door de mens veroorzaakte uitstoot van CO2 bedraagt ongeveer 4 procent van de totale natuurlijke CO2-emissies. Het is niet waarschijnlijk dat deze het klimaat kunnen beïnvloeden.'
Het is al vaak opgemerkt dat het om de door de mens verstoorde balans gaat tussen opname en uitstoot van kooldioxide. Labohm en Thoenes verzwijgen dan ook de waargenomen toename van de kooldioxideconcentratie in de atmosfeer met 25 procent sinds de industriële revolutie die wetenschappelijk niet ter discussie staat.
Een belangrijker probleem vormen echter de beleidsconclusies die Labohm en Thoenes en vele andere wetenschappers trekken uit het bestaan van wetenschappelijke onzekerheden. Hun aanbeveling is met klimaatbeleid te wachten tot er 'overtuigend' wetenschappelijk bewijs voor het versterkte broeikaseffect is.
Wat deze critici niet lijken te begrijpen, is dat klimaatverandering niet enkel een wetenschappelijk onderzoeksobject is, maar ook een maatschappelijk risico ten opzichte waarvan de maatschappij een handelingskeuze moet maken. De wereld blijft tijdens het onderzoek immers niet dezelfde. Zonder ingrijpen nemen de concentraties aan broeikasgassen toe en neemt de resterende reactietijd af.
Wat critici als Labohm en Thoenes dan ook nalaten te doen, is ten eerste scherp te definiëren welk empirisch bewijs zij als 'overtuigend' zullen accepteren. Ten tweede laat men na aan te geven hoe ernstig de klimaatverandering is geworden tegen de tijd dat dergelijk empirisch 'bewijs' voorhanden is, en hoeveel manoeuvreerruimte de maatschappij dan nog rest om de risico's het hoofd te bieden. Waarschijnlijk geen.
De vergelijking is vaak getrokken: wetenschappers lijken pas ervan overtuigd dat men op een ravijn afkoerst als men het ravijn onder zich ziet. Toch zou elke automobilist zijn vaart minderen wanneer hij hoort dat hij op een ravijn afstevent - zelfs wanneer verschillende passagiers iets anders zouden roepen. De maatschappij heeft daarom niets aan het soort aanbevelingen, zoals die van Labohm en Thoenes.
Anno 2001 heeft de maatschappij meer dan voldoende kennis over de risico's van klimaatverandering om tot handelen over te gaan. Voor zover er een kennislacune bestaat, ligt deze niet bij de natuurwetenschappen, maar bij de ethiek. Ethici kunnen de beleidsmakers en de maatschappij helpen de vage morele intuïties te verhelderen die nu ten grondslag liggen aan de verschillende posities die in het debat worden ingenomen.
De cruciale vragen worden tegenwoordig immers gevormd door morele problemen: hoe behoren wij in onzekerheid en bij tegenstrijdige informatie om te gaan met risico's ten gevolge van ons handelen, maar die vooral anderen, toekomstige generaties en ontwikkelingslanden, zullen treffen? Mogen wij bij dergelijke risico's achteroverleunen en wachten op meer informatie? Temeer omdat wij wél meteen onder vergelijkbare omstandigheden in actie komen wanneer het risico's voor onszelf betreft.
Helaas hebben de ethici het de afgelopen jaren nogal laten afweten, waardoor natuurwetenschappers, maar vooral ook economen met het morele vraagstuk van risico-afweging op de loop zijn gegaan. Op de afgelopen voorjaarsvergadering van de Vereniging van Ethici in Nederland over de morele aspecten van duurzaamheid leek men weer eens niet veel verder te komen dan enkel de constatering dat er goede reden is om rekening te houden met toekomstige generaties.
Voor zover onzekerheid een probleem zou vormen, verschool men zich achter het zogenoemde voorzorgsprincipe: het ontbreken van wetenschappelijke zekerheid mag geen reden zijn om niet nu al tot actie over te gaan. Wat veel ethici zich niet lijken te realiseren, is dat de morele vragen niet eindigen bij de formulering van het voorzorgsprincipe. In de praktijk dienen immers nog vele vragen te worden beantwoord. Wat voor status moeten wetenschappelijke theorieën hebben om het voorzorgsprincipe in werking te stellen?
Zou het voorzorgsprincipe behalve voor milieurisico's niet evenzeer voor dreigende economische schade moeten gelden? Welke maatregelen vraagt het voorzorgsprincipe te nemen?
Ook dit zijn vragen die niet enkel aan politici of natuurwetenschappers kunnen worden overgelaten, getuige het artikel van Labohm en Thoenes. Het is daarom tijd dat ethici de handschoen eens oppakken en het voorzorgsprincipe uitwerken.