Bril staat zijn mannetje in de Bonapartologie
Een meester van de afleiding en een pleitbezorger van de zijsprong – dat is Martin Bril ook in De kleine keizer, een verslag van zijn fascinatie voor Napoleon Bonaparte....
Martin Bril houdt van Napoleon Bonaparte met de gretigheid van een kleine jongen en de verwondering van een volwassene. Die verwondering geldt niet in de laatste plaats zijn eigen enthousiasme. Dat enthousiasme heeft hem de afgelopen jaren langs menige, doorgaans lastig bereikbare, plaats gebracht waar Napoleon zijn sporen achterliet. Brils voorkeur geldt – het zal de lezers van zijn dagelijkse rubriek in deze krant niet verrassen – vooral het triviale en dikwijls is dat het ridicule.
In de legendevorming rond Napoleon is aan ieder flintertje de zeggingskracht van relikwie verleend en dus had Bril geen betere held kunnen uitkiezen om zijn manie voor het onooglijke op uit te leven. De Napoleon-cultus lijkt immers zijn gelijk te bewijzen: de werkelijkheid houdt zich schuil in veronachtzaamde details.
Dat neemt in De kleine keizer – verslag van een passie soms zodanige vormen aan, dat Bril zich afvraagt waar hij in ‘s hemelsnaam naar op zoek is. Vermoedelijk zijn dat antwoorden op twee emotionele vragen, die net iets meer met Bril zelf te maken hebben dan met Napoleon. Ik denk dat het dat is, dat de bedremmelde radeloosheid verklaart die de schrijver bevangt wanneer hij oog in oog staat met de wat robuustere uitwassen van de Napoleon-verering of zich rekenschap geeft van de zorgwekkende proporties die zijn passie allengs aanneemt.
Wat te voelen bij het betasten van een prijzig drinkglas dat nog naar afgietsels van de borsten van Pauline Bonaparte is gevormd en sedertdien in serie geproduceerd wordt? Of bij het betasten van een steek waarvan de binnenkant het ranzige vet van Napoleons zijige haar nog in zich draagt?
Maar vooral: wat te denken van de vaststelling dat men in contact met dergelijke voorwerpen inderdaad iets voelt?
Bril houdt van autorijden, treurige cafés en vrouwen – en dat komt zijn Napoleon-bedevaarten te stade. Hij reist naar Marengo, naar Austerlitz en naar Waterloo, hij volgt de Route Napoléon van Grasse naar Grenoble en steekt, waar hij de kans krijgt, aan in alle cafés, bars en wegrestaurants die naar het illustere spook genoemd zijn dat hij betrappen wil.
Omdat hij de meester van de afleiding is en de pleitbezorger van de zijsprong ontsnapt er onderweg ook niet vaak een vrouw aan zijn gulzige blikken, hetzij achter de toog, hetzij tijdens een verregende herdenking, hetzij, desnoods, terzijde van een verweerde gedenknaald overspelig de fellatio bedrijvend in andermans prijzige auto.
Wat we te lezen krijgen is daardoor een amusant verslag van een reis die een queeste is, en die bijna stiekem rijkelijk gevuld is met de betere Napoleon-anekdoten en dito citaten. Want reken maar dat hij zich ingelezen heeft: een passie stelt eisen en Bril schroeft die liefst nog wat op. Wat dat betreft is het jammer dat hij in zijn napoleontische haast enkele kleine foutjes maakt (de Baltic Sea noemen wij de Oostzee, de Oostenrijkse schrijver Franz Grillparzer was geen ‘patzer’: dat niveau; ook staan er nog wat herhalingen in de tekst die verraden dat die ten dele eerst in de krant heeft gestaan). Zij kunnen vertroebelen dat Bril zijn mannetje staat in de Bonapartologie.
Bril worstelt onderweg met twee vragen: wat betekent geschiedenis eigenlijk en wat hebben wij toch met Napoleon? ‘Schuilt er soms troost in dat we nooit werkelijk zullen weten hoe iets werkelijk was’, mijmert hij – en die vraag legt zijn ziel bloot. Het is soms alsof hij zich ervoor geneert zozeer van geschiedenis te houden. Om Napoleon te karakteriseren neemt hij zijn toevlucht tot vergelijkingen met figuren die hij makkelijker als helden denkt te kunnen presenteren. Zo vergelijkt hij hem enkele keren met Elvis Presley, een vroeg oude crooner van een halve eeuw terug wiens liedjes je tegenwoordig uitsluitend nog op gouden bruiloften hoort. De eerste keer is dat sneu, de tweede keer bespottelijk – daarna is het alleen nog maar maf.
Want hij heeft het antwoord allang gegeven: ‘Napoleon is de ultieme loner die het allemaal zelf voor elkaar heeft gekregen.’ Vul voor ‘Napoleon’ ‘Bril’ in, en men is ontwapend als de kleine keizer op Sint Helena. Bril is immers een eenmansschrijffabriek met een werklust en ondernemingszin die aan het megalomane raken, een enthousiast jongetje in de gestalte van een sceptische volwassene.
Passie is geen blamage, maar een enorme charme, en ontvankelijkheid voor de historische sensatie verkeert zelfs op gespannen voet met de behoefte van een ongewone schrijver om toch maar zo gewoon mogelijk te zijn.Michaël Zeeman