Brieven en 'billets' van Rimbaud
TOEN DE Franse dichter Arthur Rimbaud (1854-1891) halverwege 1880 voorgoed naar Afrika vertrok, nodigde hij een aantal van zijn vrienden uit - Ernest Millot, Louis Pierquin en Ernest Delahaye - om de avond door te brengen in een klein café op de Place Ducale in zijn geboorteplaats Charleville....
'Mijn geboortestad', schrijft Rimbaud in augustus 1870 aan zijn leraar Georges Izambard, 'is veruit het stomste van alle provincienesten.' In een postscriptum laat hij weten na de vakantie 'een en ander over zijn leven te onthullen'.
Paul Claes vertaalde, naast zijn gedichten, nu ook 'als toegift' de brieven en billets die Rimbaud tussen 1870 en 1875 schreef aan zijn leraar, zijn minnaar en zijn vrienden. 'Kom terug, kom terug, beste vriend', smeekt hij in een brief aan Paul Verlaine, 'enige vriend, kom terug. Ik zweer dat ik lief zal zijn. Die onhebbelijkheid van mij tegenover jou was alleen maar een uit de hand gelopen grap, het spijt me meer dan ik kan zeggen. Kom terug.'
De Brieven 1870-1875 geven, beter dan zijn gedichten, inzicht in de psyche van de geniale en compromisloze puber, die zich - zegt Claes - 'beurtelings overmoedig, naïef, wanhopig, brutaal, gewiekst, verward en grappig gedraagt'.
Cher ami, schrijft hij aan Delahaye in zijn (volgens Rimbaud-vorsers) 'afscheid van de poëzie': 'Ik hoop maar dat die windmaker en die schijterds, al dan niet vol vaderlandse bonen, je niet meer afleiden dan je zelf wil.' Delahaye was surveillant in een college in Soissons, de streek van de witte bonen (in het Frans soissons).
Rimbaud, l'homme aux semelles de vent, zoals Verlaine hem noemde, 'de man met wind aan zijn zolen', was in juni 1880 met zijn spaargeld (zestien pond in totaal) uit Cyprus langs de Rode Zee naar Aden vertrokken. Hij was met het literaire schrijven opgehouden, het dichterschap was opgebrand, hij was handelaar 'in koffie en andere waren' geworden.
Hij schreef nu zakelijke brieven. De Afrikaanse brieven, voor de serie Privé-Domein door Per Justesen vertaald, zijn vrijwel allemaal in vliegende haast geschreven. Ze zijn nuchter van toon. De handelsbrieven wemelen van de afkortingen. De brieven uit Afrika, schreef Jean Forestier, zijn 'teleurstellend en eentonig'. In de latere zakelijke correspondentie 'zwijgt de dichter'.
De stijl van de brieven van de jonge Rimbaud echter, schrijft Claes in zijn voorwoord, is 'nu eens verzorgd en verfijnd, dan weer slordig en grof, maar nooit is hij vlak en nietszeggend'. De dichter 'bespeelt alle registers van de taal en beheerst de formele epistolografie net zo goed als het studentikoze jargon'.
Maar de correspondentie, vooral de brieven over literatuur, zijn vaak erg cryptisch. De surrealisten hebben slagwoorden als 'ik is een ander' of 'ontregeling van alle zintuigen' verkeerd begrepen. Een aandachtige herlezing, meent Claes, kan 'een heilzaam antidotum zijn tegen het gedachteloos herhalen' van Rimbauds beroemde slagwoorden.