AnalyseKansenongelijkheid
Bepaalt waar je bent geboren echt je kansen in het leven?
Waar in Nederland je wieg staat, kan beslissend zijn voor de hoogte van het inkomen dat je later gaat verdienen, blijkt uit nieuw onderzoek. Hoe groot is de ongelijkheid? En waar lopen de scheidslijnen?
Er was eens een gladiolenkweker uit Vijfhuizen met zes dochters en drie zoons. Geld voor speelgoed was er niet. Als het regende, vroeg hij zijn kinderen om de training van DSOV – Door Sport Ontspanning Vijfhuizen – maar even over te slaan, anders moesten hun bemodderde voetbalkloffies in de wasmachine, en al die wasbeurten liepen aardig in de papieren.
Ondanks hun bescheiden komaf kwamen de kinderen van de gladiolenkweker goed terecht. Zijn dochters brachten het tot kok, thuiszorgondernemer, kredietmanager bij ABN Amro, pedagogisch medewerker, verpleegkundige en eigenaar van een schoonmaakbedrijf met twaalf werknemers. Zijn jongste zoon verdient zijn brood als boekhouder, zijn oudste als parkeerexploitant. En zijn middelste zoon, Khalid Boulahrouz, speelde als spijkerharde verdediger 35 keer voor het Nederlands elftal, in een carrière die hem van de E’tjes van DSOV naar José Mourinho’s Chelsea voerde.
Waarom je bij je geboorte soms al met 3-0 achterstaat
Ontdek hier hoe ongelijk de kansen voor kinderen verdeeld zijn – en wat de vooruitzichten waren op jouw geboortegrond.
Het lot van de familie Boulahrouz is exemplarisch voor Vijfhuizen, het pal langs de Polderbaan van Schiphol gelegen dorp met 4.775 inwoners en één supermarkt, één slager, één bakker, één basisschool, één dancefestival – Mysteryland – en één ruimtevaarder – astronaut André Kuipers. Wie voor een dubbeltje geboren werd, had nergens zo’n goede kans een kwartje te worden als in Vijfhuizen en de kleinere Haarlemmermeerse plaatsen Cruquius, Boesingheliede en Beinsdorp. Vijfhuizense kinderen die tussen 1982 en 1987 werden geboren en opgroeiden in gezinnen met relatief bescheiden inkomens verdienden anno 2018 als dertigers gemiddeld bijna 37 duizend euro bruto per jaar, 9.000 euro meer dan het nationaal gemiddelde.
De beroemde cabaretier Louis Davids zong in 1935:
Je verbeeldt je dat je aan de touwtjes trekt,
Maar och, het leven smijt je heen en weer.
Als je voor een dubbeltje geboren bent,
Bereik je nooit een stuiver meer.
85 jaar later is Nederland volgens premier Rutte een ‘in de kern diep socialistisch’ land, soms ook wel getypeerd als het zuidelijkste deel van Scandinavië, omdat onze volksaard net zo egalitair zou zijn als in de streek van smörgåsbord en smørrebrød. GroenLinks-leider Jesse Klaver stelde donderdag juist het tegenovergestelde in zijn pleidooi om jongeren op hun 18de verjaardag 10 duizend euro startkapitaal te geven, als antiserum tegen de kansenongelijkheid in Nederland. ‘Waar je bent geboren, bepaalt de kansen in je leven’, zei Klaver.
Wie heeft gelijk? En in hoeverre kloppen Louis Davids’ fatalistische woorden nog dat een dubbeltje nooit een kwartje wordt en een ‘roggebroodkind’ zich nimmer in kaviaar verslikken zal?
Over deze vraag boog zich een stel jonge onderzoekers van de Erasmus School of Economics, geleid door econoom Bastian Ravesteijn. Zij vlooiden CBS-gegevens door over de inkomens van ruim een miljoen dertigers, geboren tussen 1982 en 1987 en opgegroeid van Aadorp en Achtereind tot Zwingelspaan en Zwolle, en concludeerden: het hangt er zeer van af waar je wortels liggen.
Een van de slechtste wijken waar de ooievaar je in de jaren tachtig kon bezorgen was De Hoogte, iets benoorden de Groningse binnenstad. Wie daar opgroeide als zoon of dochter van Jan en Truus Modaal, verdiende in 2018 gemiddeld nog geen 19 duizend euro per jaar. Als je destijds iets naar het zuiden was afgeleverd, in de Oranjebuurt of Noorderplantsoenbuurt – in een even welvarend middenklassegezin – zou je nu gemiddeld 10 duizend euro per jaar meer verdienen. In het best scorende Groningse postcodegebied, dat van de Rivierenbuurt en Herenwegbuurt, zelfs 15 duizend euro meer. Nog veel beter was het om op te groeien in het Brabantse dorp Westerhoven of het Zuid-Hollandse Goedereede, waar kinderen uit doorsneegezinnen in 2018 gemiddeld respectievelijk 39- en 41 duizend euro verdienden, meer dan twee keer zo veel als hun generatiegenoten uit De Hoogte.
Reliëfkaarten
Zoals reliëfkaarten in een atlas de pieken en dalen van een landschap tonen, zo vormen de cijfers van Ravesteijn en zijn collega’s sociaal-economische reliëfkaarten. Niet met de heuvels van Zuid-Limburg en de Veluwe als hoogste punten van Nederland, maar dorpen als Zoeterwoude in Zuid-Holland, Hilvarenbeek in Brabant, Middenbeemster in Noord-Holland of Renswoude in Utrecht.
Dat kinderen uit Laren, Nederlands rijkste gemeente, over het algemeen beter terechtkomen dan kinderen uit Groningen-stad, de armste gemeente, is weinig verrassend. Veelzeggender is het om bijvoorbeeld het economische lot van dochters en zonen uit precies dezelfde sociale klasse te vergelijken, of juist kinderen van rijke ouders met kinderen van arme ouders uit dezelfde gemeente.
Dan blijkt dat dertigers die in Laren opgroeiden in een gezin met een relatief bescheiden inkomen op het 25ste percentiel – oftewel: driekwart van alle Nederlandse gezinnen verdiende meer – anno 2018 gemiddeld dik 34 duizend euro verdienden. Dat is 11 duizend euro meer dan kinderen van vergelijkbare komaf uit Groningen-stad. Of dat kinderen van bescheiden komaf uit Hilvarenbeek het gemiddeld gezien verder hebben geschopt dan telgen van rijkere gezinnen op het 75ste percentiel – oftewel: slechts een kwart van de ouders verdiende meer – uit omliggende steden als Breda, Eindhoven en Den Bosch. Soms lijkt de woonplaats dus bepalender voor de levenskansen dan de afkomst.
Als je tuurt naar de kaarten, vallen talloze patronen op. Zo blijken de sporten op de sociale ladder in Zuid-Limburg nogal ver uit elkaar te liggen: een ‘dubbeltje’ werd in gemeenten als Vaals, Heerlen en Landgraaf zelden een ‘kwartje’, terwijl kinderen van Zuid-Limburgse grootverdieners zelf als dertigers veelal ook hoge inkomens hadden. Te zien is dat de kans op sociale daling – de kans dat kinderen van relatief rijke ouders een duikeling maken in de nationale inkomenshiërarchie – het grootst was langs de noordelijke rand van Nederland, in plaatsen als Ameland, Gasselternijveen of Middelstum.
Of zie Maaskantje, het Brabantse dorp dat menige Nederlander dankzij de New Kids-films voor eeuwig zal associëren met uitkeringstrekkers – ‘Gratis geld, jonguh’ – Haagse matjes en halve liters Schultenbräu. Maar uit de kaarten blijkt juist dat Richard Batsbak en kornuiten keurig tot de economische middenmoot van Nederland behoren. Zo verdienden Maaskantse kinderen van ouders met bescheiden inkomens als dertigers anno 2018 gemiddeld bijna 28 duizend euro. Dat is bijna modaal, en dik 10 duizend euro meer dan bijvoorbeeld kinderen uit de Almeerse buurten Tussen de Vaarten Noord en de Verzetswijk, een van Nederlands slechtst scorende postcodegebieden.
Om nog maar te zwijgen over het pal naast Maaskantje gelegen Den Dungen, thuishaven van frietkot ’t Pleintje, waar de New Kids-helden hun knoeperts, jos-brinkies en broodjes bakpao haalden. Den Dungense kinderen van bescheiden komaf verdienden anno 2018 als dertiger gemiddeld 36 duizend euro. Daarmee doet ‘Krabberdonk’ het beter dan bijna 98 procent van alle postcodegebieden.
Weinig willekeur
Wie langer naar de kaarten kijkt, merkt dat er weinig willekeurig is aan hoe de levenskansen door het land verspreid liggen. Grote delen van de Limburgse mijnstreek en de oude veenkoloniën scoren bijvoorbeeld nog steeds slecht als het gaat om sociale stijging, constateert Ravesteijn. En in de povere perspectieven van kinderen uit Groningen-stad komen twee duidelijk zichtbare patronen samen: opgroeien in de stad of Noord-Nederland zet een domper op je economische toekomst.
Neem de hoofdstad: in Amsterdam opgegroeide dertigers bungelden anno 2018 ergens onderaan in de nationale inkomenshiërarchie, terwijl hun generatiegenoten uit het omliggende Waterland en Velsen tot de absolute top behoorden. Wie in de jaren tachtig en negentig opgroeide in Amsterdam als kind van ouders met een bescheiden inkomen, verdiende als dertiger in 2018 gemiddeld nog geen 24 duizend euro, ruim 11 duizend euro minder dan in precies even arme gezinnen opgegroeide generatiegenoten uit het centrum van Amstelveen, Nederhorst den Berg of Muiden.
Weliswaar zijn er in elke stad positieve uitzonderingen, zoals de Apollobuurt in Amsterdam of Leyenburg in Den Haag. Maar de teneur is duidelijk: arme kinderen uit de voorsteden of het platteland hebben veel meer kans om op te klimmen dan kinderen uit (middel)grote steden. Hoe kan dat?
Tekst gaat hieronder verder
Een voor de hand liggende verklaring is dat in steden relatief veel arme migrantengezinnen wonen, wier kinderen het gemiddeld genomen minder ver schoppen dan generatiegenoten zonder in het buitenland geboren ouders. Zo had ruim tweederde van de tussen 1982 en 1987 geboren Amsterdammers migranten als ouders, met afstand het hoogste aandeel van alle gemeenten – bij de nummer laatst, Staphorst, was dat 1,5 procent. Toch is deze verklaring te makkelijk. Ook Amsterdammers met in Nederland geboren ouders scoorden namelijk beduidend slechter dan hun equivalenten in omliggende plaatsen.
Ravesteijn wil zich in toekomstig onderzoek richten op de rol van woonwijken. In de grote steden is het makkelijker om in je eigen sociaal-economische bubbel te blijven. Woon je in een kleinere gemeente waar arm en rijk door elkaar wonen, dan zijn er maar een of twee voetbalclubs en middelbare scholen, en zitten arm en rijk door elkaar. Dit zou kunnen verklaren waarom kinderen uit arme stedelijke gezinnen het gemiddeld slechter doen dan kinderen uit even arme gezinnen in voorsteden of dorpen: zij kunnen zich moeilijker optrekken aan kinderen met een kansrijker achtergrond. Maar het verklaart nog niet waarom ook rijke kinderen uit grote steden in de regel minder goede kansen hebben dan hun even gefortuneerde generatiegenoten uit de plaatsen eromheen.
Een derde mogelijke verklaring ligt in de veranderlijke bevolking van de steden. In de jaren tachtig en negentig, toen de dertigers uit het onderzoek van Ravesteijn c.s. opgroeiden, waren veel stadswijken nog wat verloederd sinds de grote trek uit de stad in de jaren zestig, toen auto’s alomtegenwoordig raakten en grachten werden omgekat tot wegen. Dat zou kunnen verklaren waarom opgroeien in steden in dit onderzoek samenhangt met slechtere levenskansen: steden waren destijds geen aantrekkelijke plekken. Nu steden weer hip zijn en een nieuwe stedelijke elite is ontstaan, zijn veel van de binnensteden alweer veel welvarender, en de kinderen die daar nu opgroeien wellicht kansrijker.
Het noorden
Opvallend is ook het verschil tussen het noorden en de rest van het land. Onder aan de ranglijst van verdienkansen bungelen Friese dorpen als Kootstertille, Zwaagwesteinde en Broeksterwoude en Groningse oorden als Appingedam, Winschoten en Foxhol, evenals stadswijken in Groningen, Harlingen en Leeuwarden. Kijken we van grotere afstand, dan valt op dat Groningen, Friesland, Drenthe en de noordelijke delen van Overijssel en Flevoland allemaal relatief ongunstige plekken zijn om op te groeien. Wie in deze regio’s zijn jeugd doorbrengt, strijkt eenmaal volwassen al gauw enkele duizenden euro’s minder op per jaar dan wie in een even rijke of arme familie opgroeit in het westen of zuiden van het land.
De redenen lijken simpel: het dunner bevolkte noorden telt relatief minder banen en opleidingen. ‘In het noorden van het land hebben we veel minder industriële structuur dan in Brabant en omstreken’, zegt de Groningse hoogleraar regionale arbeidsmarktanalyse Jouke van Dijk. Wel wijst hij op een belangrijk verschil tussen de Groningse veenkoloniën in het oosten van de provincie en de noordranden van Friesland. Beide regio’s komen als kansarm uit de data van Ravesteijn, maar uit onderzoeken naar ‘brede welvaart’ komen de Friezen beduidend gelukkiger uit de bus dan Oost-Groningers, de zogenaamde ‘Friese paradox’.
In haar pas verschenen boek Een klein land met verre uithoeken geeft sociaal geograaf Floor Milikowski een politieke reden voor het achterblijven van Noord-Nederland: sinds de jaren tachtig is het Haagse beleid niet meer gericht op het steunen van de armste delen van het land, maar op het versterken van de rijkste delen. ‘Don’t back the losers, but pick the winners’, zoals oud-Shell-topman Gerrit Wagner het begin jaren tachtig noemde.
In hetzelfde decennium kwam de klad in de ‘spreiding van rijksdiensten’, het eerlijker verdelen van ambtenarenbanen waarmee in de jaren zestig was begonnen: van de Rijksdienst voor het Wegverkeer in Veendam en het huidige Duo in Groningen tot het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds in Heerlen. ‘Het geld gaat niet langer naar plekken waar de werkloosheid het hoogst en de armoede het grootst is’, schrijft Milikowski, ‘maar naar de plekken waar de meeste banen zijn, de meeste mensen wonen en het meeste geld wordt verdiend voor de nationale economie.’
Migrantenkinderen
Niet alleen het noorden van Nederland komt er bekaaid af waar het economische kansen betreft, hetzelfde geldt voor migrantenkinderen. Kinderen van Turkse, Marokkaanse, Antilliaanse en Surinaamse ouders verdienen als dertigers gemiddeld veel minder dan kinderen van Nederlandse ouders. Natuurlijk, migrantengezinnen zijn veelal armer. Maar ook als we alleen naar de zonen kijken van ouders met precies hetzelfde inkomen, valt op dat jongens uit deze groepen gemiddeld ruim 5.000 euro per jaar minder beuren dan even arm of rijk opgegroeide zonen van ‘inboorlingen’. Daar staat tegenover dat vrouwen uit vrijwel elke migrantengroep als dertigers ongeveer evenveel verdienen als dochters van Nederlandse ouders.
Verrassend, vindt Justus Uitermark, hoogleraar stadsgeografie aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Migranten uit de eerste generatie hadden vaak een extreem slechte positie: ze werkten in zware beroepen of raakten werkloos, kampten met een taalachterstand en moesten culturele verschillen overbruggen. Je zou verwachten dat kinderen van migranten een grotere sprong voorwaarts zouden kunnen maken, omdat zij wél hier zijn opgegroeid.’
Mannen en vrouwen
Het ruigste kansenlandschap van Nederland, met de ijlste toppen en diepste dalen, loopt sociaal-economisch gezien in een diagonaal van Walcheren via het rivierengebied en de Veluwe tot aan Staphorst in Overijssel. Nergens in Nederland is de kloof tussen mannen en vrouwen groter dan in de Bijbelgordel. Van Zeeland tot het Zwartewaterland is het patroon hetzelfde: hoe hoger het kindertal en hoe trouwer de gang naar de gereformeerde kerk, des te gapender de inkomenskloof tussen man en vrouw.
Oostdijk, net ten westen van mosselmekka Yerseke en uienhoofdstad Kruiningen, spant de kroon. Vloeken mag officieel niet in het zeshonderd zielen tellende dorp, zo staat althans in de verordeningen van de gemeente Reimerswaal. In dorpswinkel annex stembureau De Putter in Oostdijk kleurde vorig jaar bij de provincialestatenverkiezingen 69 procent van de inwoners een bolletje van de SGP rood.
‘De man is het hoofd van de vrouw’, citeren SGP’ers graag apostel Paulus, en dat is te zien in de Oostdijkse inkomensverdeling. In Zeelands jongste dorp verdienen mannelijke dertigers gemiddeld 41 duizend euro bruto per jaar, ruim 31 duizend euro meer dan hun vrouwelijke leeftijdsgenoten. In geen enkel ander Nederlands postcodegebied schoppen vrouwen het minder ver. Ter vergelijking: dochters uit de villawijk Berg en Bos en andere buurten in Apeldoorn-West, de nationale koplopers onder de vrouwen, verdienden als dertigers anno 2018 gemiddeld 38 duizend euro.
‘De sociale controle is sterk, je voelt enorme druk als je afwijkt van wat gangbaar is’, vertelt een in Oostdijk opgegroeide vrouw, die niet met haar naam in de krant wil omdat – vrij letterlijk – iedereen in het dorp elkaar kent. Wat niet wil zeggen dat alle Oostdijkse vrouwen tegenwoordig nog achter het aanrecht of de commode staan, vertelt ze: de lokale basisschool De Bornput kan bijvoorbeeld niet zonder alle juffen en onderwijsassistentes.
Tekst gaat hieronder verder
Het geheim van Vijfhuizen
Wat is het geheim van Vijfhuizen, de plek waar een dubbeltje de grootste kans had een kwartje te worden? Nergens anders kwamen kinderen uit gezinnen met bescheiden inkomens zo goed terecht. ‘De rust’, denkt boekhouder Salah-Eddine Boulahrouz (36), de jongere broer van oud-voetballer Khalid. ‘Daar moesten we wel aan wennen toen we hiernaartoe verhuisden vanuit Maassluis: er gebeurde heel weinig in het dorp, het was alleen school, huiswerk maken en voetballen.’ ‘Saamhorigheid’, zweert slager Piet Melman (62) achter zijn vitrine vol doorregen varkenslappen, haaskarbonades en Italiaanse smulsloffen. Neem de ‘Feestweek’, de extravaganza van beddenraces, touwtrekken, modderlopen en miss-verkiezingen waardoor Vijfhuizen sinds 1980 elke september een week lang verminderd toerekeningsvatbaar is – behalve dit jaar, door corona. ‘Dan kan je elite wezen of niet’, zegt Melman, ‘maar iedereen is op dat moment gelijk.’ Of ligt het simpelweg aan Schiphol? Het dorp wemelt net als de hele Haarlemmermeer van de piloten, stewardessen en vliegtuigmecaniciens – 44 procent van de Haarlemmermeerders werkt op of rond Schiphol. En al dat luchtvaartpersoneel wil ook weleens een badkamerrenovatie of bloemetje, zegt Hans Dijkzeul van slijterij ’t Biervat, en daar profiteert de loodgieter of gladiolenkweker ook weer van.
Verhuizen dan maar?
Betekent dit alles dat ouders met jonge kinderen maar beter verhuisdozen kunnen gaan inpakken om naar landelijk Brabant of Noord-Holland te verkassen? Uit een vorig jaar gepubliceerde analyse van onderzoeksbureau SEO bleek immers dat elk jaar dat een kind in een economisch sterke regio woont op latere leeftijd tot een hoger inkomen leidt. Wie bijvoorbeeld als 7-jarige van een achenebbisjbuurt naar een A-locatie verhuist, kan nog 46 procent van het inkomensverschil tussen zijn oude en nieuwe woonplaats goedmaken.
Maar werkt het echt zo? ‘Zo simpel is het niet’, denkt Ravesteijn. De enige manier om erachter te komen is door mensen bij wijze van experiment te laten verhuizen van slechte naar goede buurten, zoals in de jaren negentig gebeurde voor het Amerikaanse onderzoek Moving to Opportunity. Ouders uit arme buurten in steden als New York, Los Angeles en Chicago kregen een soort tegoedbonnen om te verhuizen naar betere buurten elders in de stad, en hun kinderen leken daardoor inderdaad beter af te zijn. Eindelijk waren ze verlost van de jeugdbendes en drugsdealers en hoefden ze niet meer urenlang te reizen voor een baan, verklaarden ze in interviews. ‘Nederland zit toch echt anders in elkaar’, zegt Ravesteijn. ‘Maar ik zou het dolgraag uitproberen – alleen met een experiment weet je het zeker.’
Het is Ravesteijn ook helemaal niet te doen om het aanwijzen van goede en slechte wijken. Veel belangrijker is de vraag: hoe kunnen we kinderen uit arme gezinnen helpen hun levenskansen te verbeteren? En hoe verbeteren we hun leefomgeving? Als hoopgevende voorbeelden noemt hij voorschoolse educatie en het GGD-programma VoorZorg, waarbij moeders met een geschiedenis van huiselijk geweld, verslavingen of andere problemen de eerste duizend levensdagen van hun kind intensieve hulp krijgen bij de opvoeding. Ravesteijn zou de effectiviteit van deze instrumenten graag onderzoeken.
Gezondheid
Na al dit cijfergeweld zou je kunnen denken: nou en? Is het zo zaligmakend dat dertigers uit het Gelderse dorp Hoog-Keppel gemiddeld 5.000 euro meer verdienen dan leeftijdsgenoten uit het nabijgelegen Laag-Keppel, of dat Rotterdammers uit de Agniesebuurt of Provenierswijk in hun vierde levensdecennium in doorsnee twee rooie ruggen meer opstrijken dan Spangenaren of Crooswijkers?
Maar inkomensverschillen gaan veelal hand in hand met gezondheidsverschillen, laten CBS-cijfers zien. Verdelen we de Nederlandse bevolking in vijf inkomensgroepen, dan blijkt de best verdienende groep gemiddeld zeven jaar langer te leven dan de groep met het laagste inkomen. Het verschil in gezondheid is nog groter: de bovenste groep voelt zich gemiddeld tot het 75ste levensjaar gezond, de onderste groep slechts tot het 57ste. Hetzelfde geldt voor de geestelijke gezondheid: daar is het verschil vijftien jaar.
Een wet van Meden en Perzen is dit nu ook weer niet: Friesland behoort bijvoorbeeld tot de armste provincies, maar als het om gezondheid gaat, scoren de Friezen juist relatief goed. Maar in Zuid-Limburg, de provincie Groningen en de arme wijken van de grote steden gaan beperkte levenskansen wel weer samen met ernstiger overgewicht, langduriger kwalen en ander gezondheidsleed. En daarmee is de plaats waar onze wieg staat, hoe dramatisch het ook klinkt, toch ook een beetje een kwestie van leven of dood.
Met medewerking van Serena Frijters en Mirjam Leunissen.
Waar je opgroeit, beïnvloedt je kansen: vijf dertigers over hun geboortegrond
De kansen voor een kind zijn in heel Nederland erg verschillend. De plek van je geboortegrond heeft grote invloed op je latere inkomen. Vijf dertigers verspreid over het land vertellen hoe zij opgroeiden en hoe ze later terechtkwamen.
Waarom je bij je geboorte soms al met 3-0 achterstaat
Ontdek hier hoe ongelijk de kansen voor kinderen verdeeld zijn – en wat de vooruitzichten waren op jouw geboortegrond.
Verantwoording
Het onderzoek naar kansenongelijkheid in Nederland, geïnspireerd door de Amerikaanse Opportunity Atlas van Harvard-economen Raj Chetty en Nathaniel Hendren, analyseert via geanonimiseerde CBS-microdata de inkomens van alle ruim 1 miljoen Nederlanders geboren tussen 1982 en 1987. De onderzoekers registreerden waar zij opgroeiden, gemeten in 1995, het eerste jaar waarvan de data beschikbaar zijn. Hun ‘bruto persoonlijk inkomen’ – salaris, bedrijfsinkomsten, uitkeringen – werd gemeten in 2017-2018, het inkomen van hun ouders in de periode 2006-2010.
Natuurlijk zal een enkele dertiger op latere leeftijd nog de loterij winnen, een miljoenenbedrijf uit de grond stampen of juist aan lager wal raken, maar over het algemeen ligt onze positie in de inkomenshiërarchie dan al vast, zegt Bastian Ravesteijn over het meetmoment van 2017-2018. ‘Vanaf de leeftijd van 26 blijven de meeste mensen grofweg in hetzelfde sociaal-economische spoor.’ Een nadeel is wel dat tussen 1982 en 1987 geboren vrouwen zich in 2017-2018 precies in de fase bevonden waarin ze gemiddeld de meeste kinderen kregen en misschien minder gingen werken of (tijdelijk) stopten met hun baan. Daardoor valt de inkomenskloof met mannen waarschijnlijk groter uit dan een decennium later het geval zal zijn.
Het onderzoek vergelijkt onder meer het economische lot van kinderen van ouders met relatief ‘bescheiden’ inkomens, wat wil zeggen dat hun ouders rond het 25ste percentiel van de inkomensverdeling zaten. Oftewel: ze waren niet per se arm, maar verdienden wel minder dan driekwart van de ouders. Ter vergelijking: een dertiger op het 25ste inkomenspercentiel verdient minder dan een voltijds werkende vakkenvuller of stratenmaker.
Een methodologische kanttekening: het gaat in het onderzoek om correlatie, een causaal verband tussen regio’s en levenskansen is niet bewezen. Andere factoren, zoals opvoeding, genen en het sociale netwerk van gezinnen spelen natuurlijk ook een rol, maar zijn moeilijker te observeren en kwantificeren.
Op kansenkaart.nl maken de onderzoekers hun data beschikbaar voor lokaal onderzoek en beleid.
Wat gebeurt er in uw omgeving om kinderen wel gelijke kansen te geven?
Hoe zijn de kansen voor kinderen uit arme gezinnen te verbeteren? De Volkskrant onderzoekt de kansenongelijkheid in Nederland en wil daarbij ook aandacht besteden aan oplossingen. Hiervoor zijn we op zoek naar lokale initiatieven om de kansenongelijkheid te verkleinen.
Ziet u iets gebeuren in uw omgeving of maakt u zelf deel uit van een project om kansen recht te trekken? Dat kan een lesprogramma zijn op school, of iets dat door een lokaal bedrijf, vereniging, stichting, kerk of moskee is opgezet. Klein of groot, we zijn erg benieuwd wat u ziet gebeuren.
Stuur een mail naar openredactie@volkskrant.nl met als onderwerp ‘kansenongelijkheid’ en geef een korte omschrijving van het project, door wie het is opgezet en hoe we contact kunnen opnemen.