As over het eten
Eva Gerlach is bekend om haar gedichten, niet om haar proza. Onterecht, want het nieuwste nummer van Tirade opent met een bijzonder verhaal van haar....
Het is een fascinerend verhaal, niet in de minste plaats vanwege het toch niet zo gewone zusje dat na de crematie de as mee naar huis neemt: 'Hij staat in een gladde grijze pot onder haar bureau en elke dag neemt ze er een snufje van over haar eten.' De overige familieleden protesteren tegen dit 'langzaam revitaliseren', maar het morbide zusje weet zich gesteund door een merkwaardig contract dat zij en haar vader een paar weken voor zijn dood hebben opgemaakt: 'Hierbij verplicht ik, Seder Alstroom, mij na mijn dood domicilie te kiezen in het fysieke lichaam van mijn dochter Alissa indien en voor zover mijn spirituele wezen daartoe in staat zal zijn en zij de geëigende rituelen naar behoren uitvoert.'
Dat Tirade blij mag zijn met een zo opmerkelijk prozadebuut, spreekt voor zich. Toch vormt het belangrijkste onderdeel van dit als geheel erg geslaagde nummer het vijftien pagina's lange dichtwerk van Arjen Duinker, De molentrap van Scarpa. Het gedicht heeft de vorm van een toneeltekst voor vier sprekers: een beroemde Italiaanse trappenbouwer, een mevrouw met sproeten, een mevrouw met oorbellen en een Indiase zanger.
De vier bevinden zich op een trap van Scarpa: 'Ik sta liever op deze trede dan op die,/ Maar stond ik daar, dan zei ik het tegenovergestelde' zegt de vrouw met de oorbellen tegen de vrouw met de sproeten. Waarna de vrouw met de sproeten antwoordt: 'Ik ben hier om deze trap te bewonderen,/ Ik ben hier om te verdwijnen.' Zo metafysisch als de twee vrouwen spreken, zo romantisch is de Indiase zanger: 'Uw trap ziet eruit als een kus...' En zo onzeker is de trappenbouwer: 'Wat ik ontworpen heb, is onzinnig./ Wat ik ontworpen heb, is onvruchtbaar.'
De kracht van Duinker is dat hij over ongrijpbare zaken als werkelijkheid en onsterfelijkheid kan schrijven zonder ook maar een keer het contact met de grond te verliezen. Voortdurend combineert hij abstracte zaken met alledaagse voorwerpen als rijstkorrels, vermoeide ogen of met een verhaal over een blauw vlindertje en een zwarte wesp. Zo houdt hij de aandacht van de lezer vast en ook al is lang niet altijd duidelijk waar zijn personages het over hebben, toch kun je hun uitspraken nooit als onzin terzijde schuiven.
Dat kan wel met de mislukkingen die Matthijs van Boxsel presenteert in een volgend hoofdstuk van zijn Encyclopedie van de Domheid. Deze keer bespreekt hij twee internationale prijzen voor domheid, de Darwin Award voor mensen die een 'onschatbare bijdrage hebben geleverd aan de evolutie door zichzelf om het leven te brengen' en een alternatieve Nobelprijs: 'In 1996 won een Engelse professor de prijs voor natuurkunde omdat hij had bewezen dat besmeerde boterhammen meestal met de beboterde kant op de grond vallen.'
Het vervelende aan de stukken van Van Boxsel is dat hij ook altijd zelf grappig wil zijn. Het leuke is dat je zo langzamerhand niet meer weet of hij het ook allemaal maar uit zijn duim zuigt.