Analyse

‘Anne Frank móét zijn verraden, want mensen houden niet van toeval’

Eén ding kan uit de commotie over het onderzoek naar het verraad van Anne Frank in elk geval worden opgemaakt: de kwestie is nieuwswaardig. Dat was weleens anders. Na de oorlog werd haar dagboek al snel populair, maar de vraag wie haar had verraden, hield tot diep in de jaren tachtig vrijwel niemand bezig.

Sander van Walsum
Anne Frank rond 1941 aan haar bureautje in het huis aan het Merwedeplein, waar de familie Frank woonde voordat ze onderdook in het achterhuis.  Beeld Anne Frank Fonds Basel
Anne Frank rond 1941 aan haar bureautje in het huis aan het Merwedeplein, waar de familie Frank woonde voordat ze onderdook in het achterhuis.Beeld Anne Frank Fonds Basel

Het coldcaseteam dat het vraagstuk ‘wie verraadde Anne?’ heeft willen oplossen, is niet met overtuigende antwoorden gekomen. Dat is het minste dat een kleine maand na de presentatie van zijn bevindingen kan worden vastgesteld. Een discussie die het onderzoeksteam definitief had willen beslechten, is juist aangewakkerd. ‘Wordt vervolgd’, concludeert voormalig Niod-onderzoeker David Barnouw dan ook. Want Anne Frank en het mogelijke verraad blijft in Nederland en ver daarbuiten tot de verbeelding spreken en wordt door velen hoogstpersoonlijk opgevat.

De eerste decennia na de verschijning van Het Achterhuis, in 1947, was Anne Frank vooral een exportproduct. Een cultfiguur die in haar dagboeken universele deugden als verdraagzaamheid en medemenselijkheid vertolkte. In de Verenigde Staten werd The Diary of Anne Frank – voorzien van een voorwoord van Eleanor Roosevelt, de weduwe van president Franklin. D. Roosevelt – aangeprezen door The New York Review of Books. In 1955 was de (later verfilmde) toneelbewerking van het boek een hit op Broadway. In Japan staan ‘de Anne Frank-jaren’ voor de tijd dat alles weer beter werd, na de oorlog en de verwoesting van de atoombommen.

In de Bondsrepubliek Duitsland lazen jongeren Das Tagebuch der Anne Frank om met het oorlogsverleden van hun ouders en grootouders in het reine te komen. Voor schrijfster Katrin Himmler, de in 1967 geboren achternicht van de beruchte nazi met dezelfde achternaam, was het dagboek niets minder dan verplichte lectuur. ‘Zoals veel meisjes van mijn leeftijd, las ik alles van en over Anne Frank’, zei ze in 2007 in de Volkskrant. ‘Ik vereenzelvigde mij volkomen met haar. Soms dacht ik dat ik Anne Frank wás.’

Amerikaanse belangstelling

Tot in de jaren tachtig werd het Anne Frank Huis in Amsterdam, dat eerder nog slooprijp werd geacht, overwegend door Amerikaanse toeristen bezocht. En die bezoekersstroom zou op een zeker moment wel opdrogen, voorzag Hans Westra, destijds directeur van de Anne Frank Stichting. In 2002 zei hij: ‘De magie van Anne was na enkele decennia wel uitgewerkt, meende men. Onze stichting liet zich in haar taakopvatting door die taxatie leiden: het achterhuis bleef open ten behoeve van de Amerikanen. Binnenslands gingen we de strijd aan met extreem-rechts en andere ongerechtigheden.’

Dat Amerikanen zich eerder openstelden voor Anne Frank dan Nederlanders, hangt mogelijk samen met het feit dat zij zich – als bewoners van een land dat geen vijandelijke bezetting heeft ondergaan – een meer onbevangen omgang met het oorlogsverleden konden veroorloven. Ook hadden zij minder last van het onderscheid tussen high culture en low culture, dat bij ons de waardering voor de literaire kwaliteiten van Het Achterhuis aanvankelijk nogal in de weg stond.

Enkele omslagen van de vele vertalingen van het dagboek van Anne Frank. Beeld -
Enkele omslagen van de vele vertalingen van het dagboek van Anne Frank.Beeld -

Otto Frank, die na de oorlog als enige overlevende van het achterhuis terugkeerde naar Amsterdam, was echter overtuigd van de literaire betekenis van Annes dagboeken, die Miep Gies – een van de helpers van de onderduikers – in een bureaula had bewaard. In haar bijzijn las Otto Frank geregeld dagboekfragmenten voor (‘Miep, moet je horen van Anne nou weer heeft geschreven!’). En hij vertaalde passages voor zijn in Zwitserland wonende moeder.

Maar buiten de kring van zijn intimi oogstte hij aanvankelijk weinig bijval met zijn voornemen de aantekeningen van Anne ter publicatie aan te bieden. ‘Wie moet dat lezen?’, vroeg een geraadpleegde rabbijn zich af. Jacqueline van Maarsen, een vriendin van Anne die in de dagboeken als Jopie figureert, kon zich niet voorstellen dat veel mensen belang zouden stellen in de getuigenissen van zomaar een oorlogsslachtoffer.

Zóó zuiver

In een artikel in Het Parool, onder de kop ‘Kinderstem’, toonde de historicus Jan Romein zich echter ontroerd door de het manuscript. ‘Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie bezit al omtrent tweehonderd van dergelijke dagboeken, maar het zou mij verbazen als daar nog één bij was, zóó zuiver, zóó intelligent en toch zóó menschelijk als dit.’ Kort daarop, op 25 juni 1947, verscheen het dagboek, onder de door Anne gekozen titel, bij uitgeverij Contact in een oplage van ruim 3.000 exemplaren.

Het voorwoord was van historicus Annie Romein-Verschoor, die zich eerder had afgevraagd of het wel zo kies was om de nagelaten aantekeningen van een jeugdig oorlogsslachtoffer te gelde te maken. Otto Frank strooide kwistig met presentexemplaren. Een van de ontvangers, voormalig minister-president Pieter Sjoerds Gerbrandy, adresseerde zijn bedankje aan ‘mejuffrouw Frank’ – waarmee hij niet de indruk wekte kennis te hebben genomen van de inhoud van het boek.

In 1950 leek de belangstelling voor Het Achterhuis in Nederland te zijn weg geëbd. Terwijl het boek elders cultstatus verwierf, verschenen hier geruime tijd geen herdrukken meer. De Nederlanders waren verzadigd geraakt door ‘verhalen over de oorlog’, veronderstelde Auschwitz-overlevende Eddy de Wind.

De vraag is of dat zo was. Misschien waren de Nederlanders destijds, vijf jaar na de oorlog, nog niet toe aan die verhalen. Juist omdat ze zo persoonlijk waren. Juist omdat ze Nederlanders met het eigen falen tijdens de Duitse bezetting zouden confronteren. Het grote verhaal over frontbewegingen en de vernietiging van miljoenen mensen was in zekere zin anoniem. Maar in het verhaal van Anne Frank en haar lotgenoten komen niet alleen dappere helpers voor, maar ook schimmige figuren en (mogelijke) verraders.

Geen brandende kwestie

Voor de duistere aspecten van het verhaal – inclusief de whodunit-vraag waarover het coldcaseteam van voormalig FBI-rechercheur Vince Pankoke zich onlangs heeft gebogen – was er gedurende de eerste decennia na de oorlog weinig belangstelling. Zelfs voor Otto Frank leek dit geen brandende kwestie te zijn. Daarvoor zijn uiteenlopende verklaringen aangevoerd. Met de opsporing en berechting van de verrader zouden de gevolgen van diens misdrijf niet ongedaan worden gemaakt; Otto zou er zijn vrouw en dochters niet door terugkrijgen. Misschien ook werd Otto te zeer door de uitgave van Het Achterhuis in beslag genomen om zich met het verradersvraagstuk te kunnen bezig houden. Ook is geopperd dat Otto meer in verzoening dan in wraak was geïnteresseerd.

De laatste jaren is daar nog een mogelijke verklaring aan toegevoegd: Otto wist wie de dader was, maar wilde die kennis niet delen met het publiek. Hij wilde wellicht de dader of diens nabestaanden behoeden voor de ophef waartoe een onthulling over het verraad mogelijk zou leiden. Als dit zijn overweging was zou dat erop kunnen duiden dat het verraad door iemand met een Joodse achtergrond was gepleegd. Otto Frank zou beducht zijn geweest dat antisemieten misbruik van die kennis zouden kunnen maken.

Feit is dat nazi-jager Simon Wiesenthal zich niet door Otto Frank gesteund wist bij zijn pogingen de man te traceren die op 4 augustus 1944, met assistentie van Nederlandse politiemannen, de bewoners van het achterhuis inrekende: de Oostenrijkse Sicherheitsdienst-man Karl Joseph Silberbauer. Na diens ontmaskering in 1963, liet Otto Frank zich zelfs tamelijk welwillend over hem uit. Ook dit zou erop kunnen duiden dat hij de tipgever uit de wind heeft willen houden.

Steeds persoonlijker

Intussen werd de geschiedenis van de bewoners van het achterhuis voor het grote publiek steeds persoonlijker. Historicus Jolande Withuis bracht dit in verband met wat zij ‘de emancipatie van de emotie’ noemde: de toenemende ontvankelijkheid voor de getuigenissen van individuele oorlogs- en vervolgingsslachtoffers. Daarvan was eind jaren zeventig de Amerikaanse dramaserie Holocaust, over de lotgevallen van de fictieve Duits-Joodse familie Weiss tijdens het nazibewind, een van de wegbereiders. Sindsdien zijn nog talrijke herinneringen van en over slachtoffers verschenen. Sterker: die domineren al geruime tijd de oorlogshistoriografie.

Van al die getuigenissen is Het Achterhuis nog altijd een van de meest aansprekende. Katrin Himmler zei het al: ‘Soms dacht ik dat ik Anne Frank wás.’ En zoals zij waren (en zijn) er velen. Mensen van alle leeftijden en uit alle windstreken kunnen zich met Anne vereenzelvigen. Voor hen is Anne zo persoonlijk als Annes fictieve vriendin Kitty dat was in haar dagboeken.

De toegenomen belangstelling voor het veronderstelde verraad van de bewoners van het achterhuis komt daar wellicht uit voort. Tot het midden van de jaren tachtig hield dit thema de gemoederen nauwelijks bezig, zegt David Barnouw, die met zijn collega Gerrold van der Stroom een wetenschappelijke editie van de dagboeken van Anne Frank heeft verzorgd. Maar sindsdien zijn talrijke theorieën over ‘het verraad van Anne Frank’ ontvouwd.

Dat de bewoners van het achterhuis bij toeval werden ontdekt, zoals Barnouw nog altijd meent, is kennelijk maar moeilijk te aanvaarden, getuige de inspanningen die het coldcaseteam zich heeft getroost om het vraagstuk dichter bij een oplossing te brengen. ‘Mensen houden niet van toeval’, zei Barnouw eerder. Om daaraan toe te voegen dat met betrekking tot Anne Frank toch heus meer prangende vragen te bedenken waren.

Hypotheses over het verraad

Maar in die opvatting leek hij vrijwel alleen te staan. Wat voor Anne Frank geldt, geldt ook voor de hypotheses over het verraad: ze zijn steeds persoonlijker geworden. Aanvankelijk waren mogelijke verraders nog enigszins schimmige figuren die zich schuilhielden in de dichte mist van het verleden. Maar steeds vaker doken mensen op die graag onderdeel wilden zijn van het verhaal van Anne Frank, zelfs van het verraad.

Toen Carol Ann Lee, de Britse biografe van Otto Frank, in 2002 de scharrelaar Tonny Ahlers als dader aanwees, wilden de broer en een zoon van de betrokkene dat heel graag beamen. In 2015 onthulde Joop van Wijk, zoon van Bep Voskuijl – een van de helpers van de achterhuisbewoners – dat Beps zus Nelly het verraad had gepleegd. En in 2018 beweerde Gerard Kremer dat zijn vader, huismeester van een kantoorpand in de nabijheid van het achterhuis, het fatale telefoontje naar de Sicherheitsdienst heeft horen plegen (door verraadster Ans van Dijk). Eerder had publicist Sytze van der Zee Van Dijk al als de meest waarschijnlijke dader genoemd.

Bij de aanvang van zijn onderzoek was het coldcaseteam stellig: we gaan dit vraagstuk oplossen. Ook in de inleidende hoofdstukken van Het verraad van Anne Frank zijn de onderzoekers nog tamelijk zelfverzekerd. Bij eerder onderzoek naar de toedracht van het (veronderstelde) verraad zouden relevante feiten en dwarsverbanden over het hoofd zijn gezien. Gaandeweg oefenen zij zichzelf echter in bescheidenheid. De hypothese die ze ontvouwen, is met allerlei voorbehouden omgeven. Dat laat onverlet dat uiteindelijk toch een naam wordt genoemd: notaris Arnold van den Bergh, lid van de Joodse Raad.

Vervolgens nemen de onderzoekers een voorschot op de kritiek die zij met hun bevindingen zullen oogsten: er ontbreken nog stukjes in de puzzel. ‘Ik geloof oprecht dat ons onderzoek naar het verleden en onze interpretatie ervan geen afgesloten oefening is’, erkent onderzoeksleider Pankoke. Vanwaar dan toch dat vuistdikke boek? En vanwaar dan toch het mediacircus dat rondom het boek werd opgetrokken? ‘Omdat het om Anne Frank gaat’, zegt David Barnouw. ‘Alles wat met haar te maken heeft, is relevant. Maar zelfs als het vraagstuk over het verraad nu was opgelost, kun je afvragen wat we daarmee zijn opgeschoten.’

Kritiek en weerwoord

Volgens de teamleider van het Amerikaanse onderzoek naar de verrader van Anne Frank hebben media eenzijdig bericht over zijn onderzoek en hebben critici geen argumenten aangedragen. De publicatie van het boek Het verraad van Anne Frank, half januari, veroorzaakte veel ophef in Nederland. Hoe onberispelijk was het onderzoek? En was het moreel verantwoord een verrader aan te wijzen? Uitgeverij Ambo Anthos bood zelfs excuses aan, voor iedereen die zich ‘door het boek gegriefd acht’. Een herdruk komt er vooralsnog niet, zei de uitgeverij. Voormalig FBI-rechercheur Vincent Pankoke zegt op de website van het onderzoeksteam dat eerdere onderzoeken naar het verraad nooit zo’n ‘giftige aanval’ kregen, zelfs niet toen de Joodse Ans van Dijk in een boek als verrader werd aangemerkt. Hij denkt dat dat wellicht komt omdat zijn onderzoek leidde naar een prominent lid van de Joodse Raad.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden