Als een Charon weg van het dodenrijk
IN EXODUS wordt het verhaal verteld van een held, de joodse partizaan Jossi Harel. Op jeugdige leeftijd sloot deze tegelijkertijd bikkelharde en fijngevoelige, ja, ondoorgrondelijke en diepsentimentele man zich aan bij een van de ondergrondse groepen die in de jaren dertig het leven van de Britse soldaten in het mandaatgebied...
Maar zijn finest hour kwam vlak na de Tweede Wereldoorlog, toen hij, tweede helft twintig, tot tweemaal toe het commando verwierf over gammele schepen die duizenden joodse overlevenden van de Duitse concentratiekampen naar Palestina vervoerden. Dat was een alleszins begrijpelijke, op de keper beschouwd zelfs nobele onderneming, maar ze ging wel lijnrecht in tegen alle internationale afspraken die er over de toekomst van Palestina waren gemaakt. Jossi Harel vervoerde de meest deerniswekkende mensen, maar hij vervoerde ze als contrabande.
Ofschoon zijn leven ook na die zeer in het oog lopende illegale transporten nog ongemeen avontuurlijk en daadkrachtig verlopen is, slaagde hij erin, nadat de staat Israël was uitgeroepen, een betrekkelijk onopvallend bestaan te leiden.
Totdat Yoram Kaniuk hem op het spoor kwam. Yoram Kaniuk, soldaat uit de Israëlische Onafhankelijkheidsoorlog van 1948 en auteur van een binnen de hedendaagse Israëlische literatuur opvallend oeuvre. Zijn roman Adam hondezoon verwekte indertijd een schandaal vanwege de vrijpostige wijze waarop hij met de nagedachtenis van de holocaust omsprong, en in Post Mortem beschreef hij de generatie van de eerste uit de diaspora teruggekeerde joden in Palestina, de generatie van zijn ouders.
Yoram Kaniuk is met Jossi Harel gaan praten, met hem, met zijn kompanen van weleer, met de opvarenden van zijn schepen, ongeveer zoals een verslaggever die een reportage moet maken dat aanpakt. Wat hij te weten kwam, heeft hij opgeschreven. Exodus is daarom geen roman, maar een documentaire.
Maar wel een eigenaardige - en een onbevredigende.
Dat komt doordat Yoram Kaniuk in Jossi Harel zijn monumentale held heeft gevonden, een man van de wereld, een man van actie, die echter zo rijkelijk is toegerust met voorname en voortreffelijke eigenschappen dat we in Exodus te maken krijgen met iemand die eerder uit de klassieke mythologie, hetzij van Griekse, hetzij van bijbelse origine, afkomstig lijkt, dan uit de wereld van verbeten en getergde pioniers die het Palestina van vlak voor de Tweede Wereldoorlog geweest moet zijn.
Dat dat beeld ontstaat is begrijpelijk en het ligt in alle details, in alle circumstantial evidence, voor de hand. Alleen het decor al trakteert ons prompt op mythologische beelden, het decor van het bijbelse land, waar aanvankelijk een handvol mensen, uit alle windstreken verzameld, in de weer is het Beloofde Land opnieuw te stichten.
Als Jossi Harel even later met zijn schepen vol stakkers aan zijn zwerftochten door de Middellandse Zee begint, moet je sterk in je schoenen staan wil je niet meteen aan Mozes denken die het volk Israël uit het diensthuis Egypte door de Schelfzee naar het Beloofde Land leidde. Of aan Odysseus, die met een even weinig zeewaardig schip dezelfde zee bevoer: Jossi Harel doet havens aan waar Odysseus nog geweest is.
En als hij erin slaagt de uit de Europese, ja, Duitse opvangkampen vergaarde overlevenden van de holocaust veilig en wel aan wal te brengen in het land dat nog geen Israël mag heten, maar al wel hardnekkig 'Erets Jisrael' wordt genoemd, dringt de gedachte zich op aan Charon die de tocht over de Styx in omgekeerde richting volvoert, weg van het dodenrijk. Zit er dan ook nog een pubermeisje op de brug, het woord 'Feldhure' in nare letters op de borst getatoeëerd, dat met haar weemoedige zangen de Britse soldaten tijdens een interventie doet terugdeinzen, dan duiken ook de gestalten van Orpheus en Eurydike in de coulissen op. Als, ten slotte, de betrokkenen het even kunnen helpen, converseren ze met elkaar in oudtestamentische zinnen, bezwerend en betoverend tegelijk.
In die context en in die taal, beladen met haast onvermijdelijke beelden, voltrekken zich de ondernemingen van Jossi Harel. Over dat alles hangt bovendien de slagschaduw van de Tweede Wereldoorlog, meer in het bijzonder die van de Endlösung der Judenfrage. Wie zal in het besef van al het gruwelijks dat de drijfveer van deze geschiedenissen vormt, zich bekreunen om stilistische vertekeningen of de schending van verdragen?
Want het is een vreselijk verhaal en een verschrikkelijke geschiedenis en de gevoelens die figuren als Jossi Harel oproepen, kordate types die dwars tegen de regels en het gevaar in handelden ten gunste van mensen die niets dan ons mededogen verdienen, zijn zo groot dat ze haast niet meer te torsen zijn.
Het is te veel. Het onrecht dat op de achtergrond meedrenst, is te groot dan dat je je nog kritische vragen zou willen stellen, of die nu het leven van de held of het werk van de schrijver betreffen. Het liefst zou je je van een oordeel onthouden, zou je het beeld van Jossi Harel als een kolossale Robin Hood ongemoeid laten en Yoram Kaniuk prijzen voor zijn boekstaving van diens verhaal.
Maar een held is zelden iemand die als een man uit één stuk het menselijk onmogelijke heeft verricht. Een held is ook iemand wiens roekeloosheid ongestraft is gebleven. Besluitvaardigheid en karaktervastheid zijn bewonderenswaardige eigenschappen, maar ze zijn ook een beetje saai, een beetje dommig. De uittocht van al die mishandelde joden uit het nog smeulende en rokende Europa van de jaren 1946 en 1947 is een wonderbaarlijke, op indrukwekkende hoop gebaseerde geschiedenis en de wijze waarop de vrije wereld, Britten en Amerikanen voorop, daarop aanvankelijk reageerde, is beschamend en een halve eeuw na dato nog altijd deprimerend.
Dat vaststellen, zoals Exodus doet, is terecht - maar het is niet genoeg. Yoram Kaniuk laat het erbij: hij accepteert de geschiedenis zoals ze zich voordoet, hij bedient zich van de welwillende associaties die het verhaal van Jossi Harel oproept, zonder die nader te onderzoeken. Zijn held wordt een houten klaas, diens verhaal pathetisch en op den duur zelfs goedkoop. Het is veelzeggend dat de enige Palestijnen die in Exodus voorkomen, dode Palestijnen zijn - net omgelegd - en ze heten Arabieren.
Leon Uris' beroemde boek Exodus - zelfde thema - was indertijd een aanklacht. Dat was volkomen begrijpelijk: de wonden schrijnden nog, de smart was niet te lenigen. Bij een apocalyptisch drama hoorde een profetisch vervolg. Maar we zijn een halve eeuw verder en dat schept verplichtingen, ook voor de chroniqueur van een heldenepos.
Dat zingende meisje op de brug is met het volste recht dat je haar maar kunt toedenken, de geschiedenis ontstegen, maar de Britse soldaat die besloot haar niet aan te raken, is een stuk interessanter. Zijn perspectief ook serieus nemen had Exodus tot een belangrijk boek kunnen maken. Nu is het een bittere, curieuze, pathetische reeks verschrikkelijke anekdoten.