Allesvreter

Filosoof en scheikundige André Klukhuhn schreef zijn 1271 pagina's dikke Algehele geschiedenis van het denken. Een pleidooi voor generalisme en het openstaan voor alle waarheden.

WILMA DE REK

Op een nacht, hij was vijftien jaar oud, stond André Klukhuhn op het balkon van zijn ouderlijk huis aan de Amsterdamse Orteliusstraat. Het was koud en het was helder; het vroor dat het kraakte. De jonge André keek omhoog. En hij werd, schrijft hij in De algehele geschiedenis van het denken, 'met de kracht van een explosie getroffen door het beeld van de oneindige uitgestrektheid van de sterren'.

Het was een mystieke ervaring.

Klukhuhn besloot de rest van zijn leven door te brengen met het doorgronden van het onbegrijpelijke wonder dat zich zojuist aan hem had getoond - of dat zich juist níet aan hem had getoond, dat was een van de dingen die hij moest gaan onderzoeken.

Nu is hij 72. Hij heeft de wonderen van de wereld bestudeerd, eerst als chemicus en natuurkundige, later ook als filosoof. Hij werkte ruim dertig jaar bij Studium Generale, het podium voor lezing en debat van de Universiteit Utrecht, en organiseerde daar een paar duizend symposia, discussies en congressen over de meest uiteenlopende onderwerpen. In de trein en bus van Amsterdam naar de Universiteit Utrecht en tijdens avonden thuis in zijn appartement aan de Kloveniersburgwal las hij zijn hele loopbaan lang zoveel als zijn brein maar kon verwerken. Uit wat hij te weten kwam, maakte hij een selectie die hij vastlegde in dikke, zware boeken.

Het laatste, De algehele geschiedenis van het denken, is net uit en telt 1271 pagina's. Het is een indrukwekkend overzicht van de belangrijkste dingen die de mens in de loop der eeuwen bij elkaar heeft gedacht via de wetenschap, kunst, filosofie en godsdienst - volgens Klukhuhn zijn dat de vier manieren waarop de mens de werkelijkheid probeert te doorgronden. De kwantumtheorie, de bio-industrie, het existentialisme, het verband tussen muziek en wiskunde, de relatie tussen bewustzijn en taal, zwarte gaten, wormgaten en de oerknal: you name it en het staat erin - en helder uitgelegd ook nog. De hoofdstukken zijn gelardeerd met minibiografietjes van zo ongeveer iedereen die op enig moment in de afgelopen 2.500 jaar in de wetenschap, kunst, filosofie of godsdienst iets baanbrekends heeft gedaan.

Zo bezien is een boek van 1271 pagina's eigenlijk heel sober.

André Klukhuhn schrijft niet zozeer boeken; in feite werkt hij al jaren aan één boek, dat steeds onder een andere titel op de markt komt. 'Nietzsche zei al dat iedere auteur eigenlijk maar één boek schrijft en dat al het andere slechts uit vingeroefeningen bestaat, voorafgaande pogingen, toelichtingen en aanhangsels.'

Veel van wat in de De algehele geschiedenis staat, stond derhalve ook al in Klukhuhns eerdere werken als Hypothese van het heden, Sterf oude wereld en Alle mensen heten Janus. De kreet die op een rood stickertje op de omslag van zijn nieuwe boek staat - 'Uitgebreide en definitieve editie!' - kun je dus maar beter niet serieus nemen; Klukhuhn gaat vermoedelijk door tot hij dood neervalt.

De antwoorden op de vragen die de André van 15 zich stelde, heeft de André van 72 nog altijd niet gevonden. Wat hij inmiddels wel weet, is dat hij die antwoorden ook nooit zal vinden. 'De mensen zijn altijd bezig om 'het' te begrijpen, maar dat lukt van geen kanten. Hoe meer antwoorden je zoekt, hoe meer nieuwe vragen er komen. Dat is denk ik wel het grootste inzicht dat ik in mijn leven heb opgedaan.'

Het is niet eens een frustrerend inzicht, zegt Klukhuhn: 'Om het taoïstisch te zeggen: het gaat om de zoektocht en niet om het doel. Bovendien kon ik niet anders, het zoeken was voor mij een noodzakelijke bezigheid. Een noodlottig streven.'

Het tweede grote inzicht dat Klukhuhn in de loop der jaren opdeed, is dat er eigenlijk maar één levenshouding is die ergens toe leidt. En dat is, grappig genoeg, de zijne. 'Ik ben een pluralistische agnostische scepticus. Dat betekent dat je geen enkele waarheid uitsluit. Dat werkt niet alleen prettig, het houdt de wereld ook aangenaam. Door de hele geschiedenis heen zie je allerlei zienswijzen diametraal tegenover elkaar staan. Dat begon al met de epicuristen en stoïci in de Griekse oudheid, twee stromingen die allebei claimden dat ze de waarheid verkondigden. Sceptici als Pyrrho van Elis reageerden daarop met te zeggen dat je, als twee waarheden diametraal tegenover elkaar staan, niet één van die twee waarheden kon accepteren zonder de aanhangers van die andere waarheid voor gek te verklaren. Hij stelde voor beide opvattingen als waar te beschouwen.

'Dat vind ik een plezierig uitgangspunt. Het barst van de mensen die het leuk vinden in een wereld te leven waarin ze iedereen die anders denkt dan zij gek, stom of idioot vinden, maar dat wil ik niet. Ik vind het veel prettiger om zelf geen waarheid te kiezen, maar steeds een soort sceptisch en pluralistisch standpunt in te nemen: misschien zijn beide waarheden wel mogelijk. Het een sluit het ander niet uit, het een vult het ander aan.'

Dat stelt hem ook in staat godsdienst en wetenschap even serieus te nemen. 'Een eeuw of vier geleden hebben we de wetenschap in zijn huidige vorm leren kennen, dat heeft een desastreus effect gehad op ons mensbeeld. Tot aan het einde van de Middeleeuwen plaatste de mens zichzelf in het centrum van de wereld; hij was de kroon op de schepping. Toen vertelden wetenschappers dat we helemaal niet het centrum van de wereld waren, maar een onbetekenend stofje op een onbetekenend planeetje in een onbetekenend uithoekje van een onbetekenend heelal; als het met ons zou zijn afgelopen, was het net of er niets was gebeurd.

'De laatste eeuw zijn we onszelf weer een positie gaan geven. We vinden onszelf enerzijds een onbetekenend stofje in een onbetekenend heelal, maar we plaatsen onszelf wél weer in het centrum van ons zelfbeeld: als wij er niet waren, had ook niemand een beeld van de manier waarop die onbetekenende wereld in elkaar steekt. Als je er niet bent, kun je niet eens verzinnen dat je niks voorstelt.

'De oerknal is een wetenschappelijk verhaal; de schepping is een godsdienstig verhaal, en het ene verhaal is niet per se meer waar dan het andere. Ik vind het als wetenschapper prettig om dat godsdienstige verhaal ook belangrijk te vinden. Als je de hele dag roept dat je een onbetekenend stofje bent, dan doe je toch niks meer? Dan kun je net zo goed alle mensen om je heen gaan neerschieten. Maar gelukkig hebben we ook een ethisch bestaan, en een gevoel dat we verantwoording moeten afleggen, buiten dan wel binnen onszelf.'

In zijn boek houdt Klukhuhn een hartstochtelijk pleidooi voor generalisme. Naarmate de wereld verder specialiseert, gaat ook kennis verloren, is zijn overtuiging. 'We hebben generalisten hard nodig, al was het maar om overzicht te houden. Ik denk dat het nooit goed is als een wetenschapper in zijn harnas blijft zitten. Darwin heeft zijn evolutietheorie gebaseerd op een geologische theorie én op een economische theorie. Als hij zich had beperkt tot de biologie, was hij nooit gekomen waar hij kwam.'

Gespecialiseerde wetenschappers die generalisten oppervlakkigheid verwijten, mag hij graag om de oren slaan met een citaat van de 17de-eeuwse wis- en natuurkundige Blaise Pascal: 'Omdat je niet universeel kunt zijn en alles kunt weten wat er over alles te weten valt, moet je van alles een beetje weten. Want het is veel beter van alles iets te weten dan van één ding alles.'

Klukhuhn: 'Ik heb college gegeven aan allerlei studenten. Ik gaf schei- en natuurkunde aan literatuurstudenten en doceerde literatuur aan schei- en natuurkundestudenten. Wat je ook doet, je moet een soort van basiskennis hebben. Daar is dit boek uit voortgekomen. In Utrecht werd een aantal jaren geleden een studierichting Liberal Arts en Sciences opgezet, waar de dingen behandeld zouden worden die eigenlijk iedereen zou moeten weten. Wat moet een letterkundige weten van kwantummechanica? En een student natuurkunde over Plato? Die dingen, daar schrijf ik over. Als je dit boek hebt gelezen, weet je een beetje hoe alles zit. En dat is heel wat.'

André Klukhuhn, De algehele geschiedenis van het denken, uitgeverij Bert Bakker, 49,95 euro.

DE GROOTSTE GEESTEN VAN DE WERELD (VOLGENS KLUKHUHN)

1 Kunstenaars

'De dadaïsten in het begin van de vorige eeuw zijn voor mij van grote betekenis geweest. Ze hebben de ironie geïntroduceerd. Ironie is ontzettend belangrijk, omdat die maakt dat je jezelf niet onlosmakelijk verbindt aan iets; je verbindt je wel, maar neemt tegelijk afstand. Overal zijn fanaten, of het nou onder kunstenaars is of wetenschappers of godsdienstigen. Ironie geeft de mens in zijn verbeten streven een tik op de vingers: hou toch op met die onzin. Een van de belangrijkste schrijvers die in mijn boek voorkomt, is Robert Musil, auteur van

Der Mann ohne Eigenschaften , een zeer ironisch boek. Marcel Duchamp met zijn fietswiel op een krukje is ook een prachtig voorbeeld van een ironisch kunstenaar.

'Maar van alle vormen van kunst vind ik muziek toch de belangrijkste. Bij schilderijen en boeken vertel je jezelf een verhaal, muziek gaat dwars door je heen. De allermooiste muziek is Dido en Aeneas van Henry Purcell, op de voet gevolgd door de Vier Letzte Lieder van Richard Strauss.

'Natuurlijk kan muziek, ook al is het een niet-talige vorm van kunst, je inzichten geven. Ludwig Wittgenstein eindigt zijn Tractatus logico-philosophicus met die beroemde, een beetje afgekloven maar daarom niet minder mooie zin: waarover men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen. Er bestaan nu eenmaal onuitsprekelijke zaken. Dingen die je niet met behulp van taal kunt beargumenteren, maar wel op een andere manier kunt overbrengen: bijvoorbeeld met muziek.'

2 Wetenschappers

'De wetenschap is nog maar een paar honderd jaar oud. Als de Grieken al een echte wetenschapper hadden, was het Aristoteles; daarna gebeurde er een tijdlang niet veel, want de Romeinen waren niet geïnteresseerd in wetenschap, dat waren boeren en soldaten.

'Tijdens de Verlichting doemt een heel rijtje wetenschappers op, maar het is moeilijk er eentje uit te lichten omdat ze allemaal generalisten waren die elkaar diepgaand beïnvloedden. Begin 20ste eeuw had je grote wetenschappers als Albert Einstein en Max Planck. Het gekke is dat er één veel groter was dan de rest, en die krijgt de credits niet: de natuur- en wiskundige Ludwig Boltzmann. Hij bedacht dingen die buiten de orde lagen, maar hij is altijd miskend. Einstein kwam met de relativiteitstheorie, Planck met de kwantummechanica, maar Boltzmann deed voor beide ontdekkingen het voorwerk. Einstein en Planck hebben hun inzichten vooral aan Boltzmann te danken gehad. Maar hij werd afgeserveerd als verteller van kulverhalen en heeft zich uiteindelijk verhangen.'

3 Godsdienst

'Ook op het vlak van de godsdienst gaat mijn voorkeur uit naar de types die zichzelf met een korreltje zout namen. Ironie en relativering zijn belangrijke eigenschappen voor grote geesten; je moet altijd naast jezelf kunnen staan. Misschien moet ik theoloog en kerkvader Aurelius Augustinus noemen. Zijn moeder was erg christelijk, maar hij was in eerste instantie gewoon een schurk. Hij dronk en hij neukte alles wat 'ie tegenkwam. Op zijn 32ste zag hij opeens het licht: hij zat in zijn werkkamer en hoorde een schoolklas een liedje zingen, met de woorden 'tolle lege' erin, neem en lees. Het was toen de gewoonte dat als je een probleem had, je een boek pakte en het opensloeg op een willekeurige pagina; op die bladzijde zou je het antwoord vinden - de Chinezen hebben die gewoonte nog steeds, daar is de I Tjing op gebaseerd - dus Augustinus sloeg zijn Bijbel open en las dat hij zich moest bekeren tot het Christendom. Toen heeft hij de beroemde uitspraak gedaan: Heer, ik zal mij tot u bekeren, maar nú nog niet.'

4 Filosofie

'Het diepste inzicht, naar mijn mening dan, is van Immanuel Kant: ruimte en tijd zijn geen dingen in de buitenwereld, wij creëren ze in ons hoofd. Er zijn wel meer filosofen die zeggen dat wij niet zozeer de wereld zien als wel ons beeld van die wereld; maar dat ruimte en tijd ook tot dat zelf gecreëerde wereldbeeld behoren, dat is echt iets van Kant.

'Natuurkundigen komen op basis van hun formules tot dezelfde conclusie. Einstein is daar natuurlijk het grote voorbeeld van: toen zijn vriend stierf, schreef hij een brief aan diens weduwe waarin hij zei 'Voor ons natuurkundigen bestaat tijd niet.' Einstein was ook een ongelooflijk bewonderaar van Kant, én een zeer godsdienstig mens. Ik denk dat de grootste worsteling van de mens te maken heeft met tijd en ruimte. En dat we uiteindelijk allemaal op zoek zijn naar het tijd- en ruimteloze bestaan.'

KLUKHUHN IN DE EPILOOG VAN DE ALGEHELE GESCHIEDENIS VAN HET DENKEN:

'Maar welke verhalen we ook verzinnen, aannemelijke, onwaarschijnlijke of zelfs onmogelijke, gebruikmakend van ons verstand, onze intuïtie of ons verlangen, het is in ieder geval ons voorrecht dat we al die verschijnselen tijdens ons bewuste bestaan, hoe kort van duur ook, kunnen aanschouwen, en nog wel vanuit meerdere gezichtspunten tegelijk.'

CHEMICUS WORDT FILOSOOF

André Klukhuhn werd op 17 augustus 1940 geboren in Amsterdam. Na zijn middelbare school werkte hij eerst als chemisch laborant bij de Koninklijke Nederlandse Springstoffen Fabriek; daarna ging hij fysische chemie studeren aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij zich verdiepte in de infraroodspectrofotometrische structuurbepalingen van waterstofgedoteerde ferro-elektrische kristallen. Na zijn promotie verliet hij zijn oorspronkelijke vakgebied en ging hij onderwijsprogramma's maken voor de Universiteit Utrecht. Klukhuhn is autodidactisch filosoof en heeft een zoon.

undefined

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden