Alles dreunt en fluit en jankt
Non-fictie De Eerste Wereldoorlog blijft onze kwade erfenis. Vier nieuwe studies verschenen. Door Paul Depondt
Niemand, meent de historicus Niall Ferguson, kan meer van de oorlog hebben genoten dan Ernst Jünger. Voor hem, schrijft hij in The Pity of War, was de strijd een 'opiaat waarvan het directe effect was dat het de zenuwen prikkelde, hoewel de nawerking was dat het ze verdoofde'. De Grote Oorlog van 1914-1918, schreef Jünger in zijn dagboeken, was dikwijls heel jolig. Hij en zijn makkers, die vochten in de loopgraven, hadden er een sportieve belangstelling voor.
Anders dan schrijvers als Henri Barbusse of Robert Graves, die de onmenselijkheid van het afzichtelijke krijgsbedrijf beschreven, keek Jünger uit over het slagveld als ware het een theatervoorstelling. Hij gedroeg zich als een 'staaleroticus'. De oorlog, dacht hij met velen, kondigde een 'nieuwe wereld' aan.
Volgens historicus Modris Ekstein hebben zulke manifestaties van oorlogsenthousiasme een doorslaggevende rol gespeeld bij het uitbreken van de oorlog. Maar dat is kennelijk een mythe: het vermeende enthousiasme was groter bij diegenen die niet zelf ten strijde trokken. De beelden van toen, schrijft Koen Koch in Een kleine geschiedenis van de Grote Oorlog, tonen ons vooral 'beschaafd juichende dames en heren van middelbare leeftijd uit de gegoede klassen'. Vooral kunstenaars en intellectuelen, zoals Jünger, gaven hoog op van de glorie van de oorlog en velen gingen naar het slagveld, in Kriegsdienst mit der Feder.
In zijn autobiografische novelle Luitenant Sturm, die in 1923 als feuilleton verscheen en pas in 1963 in boekvorm, is uitgegeven, beschrijft Jünger hoe drie bevriende Duitse officieren zich staande proberen te houden in de loopgraven. Het is het frontverhaal van de jonge vaandrig Hans Sturm die in de Materialschlachten 'een nieuwe vorm van heldendom' zoekt. Hij weigert de moralist te spelen. Oorlog is voor hem de oerbron van het leven. Een esthetisch schouwspel waarin opofferingsgezindheid het hoogste doel is.
Wie het relaas van Koch leest, waarvan al hoofdstukken waren uitgezet in zijn vorige oorlogsboeken, wordt aan een hardere realiteit herinnerd, aan een sinistere vertoning in een abattoir. Het is een zakelijk verslag, maar tegelijk ook een onderzoek naar de Kriegsschuldfrage, naar de oorzaak van zo'n omvangrijke tragedie die de wereld heeft veranderd, en die bij Koch nooit leidt tot eenduidige antwoorden.
Zijn boek is, ook al is er al zoveel over die oorlog geschreven, een goede introductie op wat er zich écht heeft afgespeeld. Je moet eerst de feiten kennen, dan pas kun je interpreteren, oordelen ook - maar veroordelen wordt moeilijk. De vier structurele oorzaken van de Grote Oorlog hadden zich overal vertoond: het bestaan van bondgenootschappen (met vijandbeelden), het militarisme en de bewapeningswedloop, het nationalisme en het imperialisme. Alle grote naties waren op weg naar een oorlog.
Anders dan het min of meer heroïsche en onthutsende Luitenant Sturm of het oorlogsrapport van Koch vertelt de Zweedse historische auteur Peter Englund ons geen verhaal over wát het was maar over hóe het was. We volgen in De schoonheid en het verdriet van de oorlog - Ooggetuigen van de Eerste Wereldoorlog negentien individuen. Het zijn geen verzonnen verhalen, alles is gebaseerd op documenten. Het resulteert in een 'anti-oorlogsboek', waarin de auteur de oorlog probeert terug te brengen 'tot zijn kleinste, atomaire bestanddelen, namelijk de individuele mens en zijn ervaringen'.
De nadruk ligt op het dagelijks leven in de oorlog. De overgrote meerderheid van de personages is jong, rond de twintig; ze zijn allen onbekend of vergeten, en staan ver onderaan in de hiërarchie. Van sommigen is er nog een foto. We lopen in de voetsporen van een Duitse matroos, een Britse infanterist, een verpleegster in het Russische leger, een cavalerist in het Ottomaanse leger, een Duits schoolmeisje en nog een paar anderen. Zo krijgen we een beeld van de intieme gevoelswereld aan en achter het front. De verhalen zijn zeer zintuiglijk opgeschreven: alles dreunt en jankt en fluit; we horen het geratel van mitrailleurs, we ruiken het rottend vlees, voelen de bijtende koude of de striemende regen.
Hoe kunnen we nog iets begrijpen van wat zich toen in Ieper, Verdun of aan de Somme heeft afgespeeld? De heroïek is wellicht, in filosofische zin, nog enigszins te vatten door Jünger te lezen; misschien kunnen we ons alleen iets van die slagvelden voorstellen, zoals Koch schrijft, 'wanneer we in dat landschap staan en proberen te zien wat al die soldaten ook zagen'. Wellicht kun je het pas doorgronden als je, zoals Eng-lund suggereert, óók de kleine voorvallen in die oorlog kunt aanvoelen.
Het gaat om de 'vergeten stemmen', om de getuigenissen van mannen die met mooie leuzen de oorlog ingelokt werden. Steeds meer historici speuren ook naar 'kleine voorvallen uit de oorlog', die zijn opgetekend in beduimelde romans of in onuitgegeven dagboeken en memoires. Ze worden ook in Nederland gepubliceerd: de meer bekende auteurs in de serie Oorlogsdomein van de Arbeiderspers, de 'minor classics' bij de door Fons Oltheten opgerichte 'oorlogsbibliotheek' Dulce & Decorum. In De oorlogsherinneringen van Frank Richards - de allerbeste memoires over die oorlog, volgens Robert Graves - worden op een ongepolijste manier, maar ook met humor, de miserabele omstandigheden beschreven vanuit het gezichtspunt van de 'gewone' frontsoldaat.
Gebeurtenissen zoals de Grote Oorlog, die de perken van het normale te buiten gaan, moet je volgens Johan Huizinga 'omvademen'. Niet het algemene willen we weten maar, in de woorden van de historicus, 'de duizend bijzonderheden' van die oorlog.
Wat na afloop restte, zegt een van de getuigen aan het slot van De schoonheid en het verdriet van de oorlog, was een gevoel van bittere smart. 'Dit zal onze kwade erfenis zijn, of onze goede erfenis, in elk geval onze onherroepelijke erfenis - en we zullen voor altijd gekluisterd zijn aan onze herinneringen.'