ALLEMAAL MEEDOEN
Participatie en innovatie zijn de sleutelwoorden in het advies dat de Raad voor Cultuur dinsdag overhandigde aan de nieuwe minister....
‘Wij hadden het heel mooi gevonden’, zegt Els Swaab, ‘als er een nieuw, apart ministerie was gekomen voor Cultuur, Media en Communicatie.’ Na deze opmerking neemt de stilte weer bezit van haar werkkamer in de monumentale stadsvilla aan de Haagse R.J. Schimmelpennincklaan waar de Raad voor Cultuur zetelt. Swaab (60), advocaat en voorheen bestuurder van diverse kunstinstellingen, is sinds 1 januari 2006 voorzitter van het orgaan dat de bewindspersoon op Onderwijs, Cultuur en Wetenschap adviseert over cultuur- en mediabeleid.
Haar zwijgen is veelzeggend: het ministerie van CMC kwam er niet. Zal er ook nooit komen, waarschijnlijk. De raad, en de kunsten met hem, mogen al blij zijn dat Ronald Plasterk, de nieuwe minister van OCW, ervoor koos Cultuur en Media zelf in zijn portefeuille te nemen in plaats van die aan een staatssecretaris over te laten, zoals de afgelopen dertien jaar gebeurde. Swaab: ‘Dat is absoluut een voordeel. Een minister heeft gewoon meer macht en zit dichter bij de geldkraan.’
Eind vorig jaar drukte de raad informateur Herman Wijffels per brief op het hart het jaarlijkse budget voor cultuur en media op te trekken tot 1 procent van de netto rijksuitgaven ofwel 1,2 miljard euro, een verhoging met vierhonderd miljoen. Dat pleidooi werd ook al niet opgevolgd. Dinsdag overhandigde Swaab Plasterk in het Haagse perscentrum Nieuwspoort de Agenda Cultuurbeleid, een beschouwend stuk waarin de raad uitgangspunten schetst voor een toekomstig beleid ten aanzien van kunst en cultuur. Drieëndertig dikbedrukte pagina’s telt deze Agenda, waaraan in de villa vier maanden noest is gewerkt. De toon is filosofisch, meer Troonrede dan beleidsnota.
‘Het gaat ons om het behouden en versterken van de democratische verworvenheden’, zegt Swaab. Niets meer, en vooral ook niets minder.
Toen Swaab vorig jaar aantrad, was de Raad voor Cultuur danig bekneld geraakt in de verdeelcarroussel van de rijkskunstsubsidies via de Cultuurnota, die sinds 1992 elke vier jaar draait. Het aantal aanvragers was veel sterker toegenomen dan het subsidiebudget, de aanwas aan nieuwkomers in de Cultuurnota bleef ver achter bij de verwachtingen en de raad werd steeds meer mikpunt van kritiek. In een poging die ontwikkeling het hoofd te bieden, is de raad bij de komst van Swaab gereorganiseerd. Van de oude vijftien leden, allemaal afkomstig uit de sectoren waarover de raad adviseert, bleef er slechts een zitten, Gerard Hulshof. De raad telt nu negen leden, overwegend ‘generalisten’ die worden geacht in hun adviezen verder te kijken dan het belang van de diverse sectoren.
De voorzitters van de commissies van deskundigen, die de raad per cultuursector van advies voorzien, hebben niet langer automatisch zitting in de raad. Doel van deze nieuwe opzet is de Raad voor Cultuur meer ruimte te geven voor de lange termijn en het zuivere beleid, op grotere afstand van de subsidies aan individuele kunstinstellingen en de vaak luidruchtige lobby’s daar omheen.
De Agenda Cultuurbeleid is duidelijk een vrucht van deze nieuwe aanpak. De rode draad in het stuk: ‘volksverheffing’ als doel van het overheidsbeleid voor kunst en cultuur moet volgens de raad plaatsmaken voor ‘cultureel burgerschap’.
‘De culturele burger is een kosmopoliet die zich met gemak beweegt in een complexe en heterogene wereld, en met hetzelfde gemak de verleiding van de simplificatie weet te weerstaan’, zo citeert Swaab vrijelijk de Britse geleerde Nick Stevenson, die het begrip vier jaar geleden muntte. Een burger, kortom, die uit de voeten kan met de hutspot van gelijktijdige en vaak strijdige fenomenen waarmee de moderne samenleving hem opzadelt: globalisering en regionalisering, eigen en vreemde culturen, een overvloed aan informatie en de groeiende ontoegankelijkheid daarvan. In die omgeving zijn kunst en cultuur niet langer een luxe-artikel voor liefhebbers van het genre, of een stichtelijke vorm van vrijetijdsbesteding; kennis ervan, en deelname eraan, zijn ‘een maatschappelijke noodzaak’ geworden om als zo’n moderne burger te kunnen functioneren.
‘Participatie en innovatie’ zijn sleutelwoorden in de Agenda. Behalve basiskennis moet de ‘culturele burger’ vooral ook nieuwe vaardigheden leren beheersen. Zoals ‘mediawijsheid’, het vermogen om zelf te zoeken en te wegen in de stortvloed aan informatie en opinies die het hele etmaal door tot ons komt via radio, tv, gedrukte media en internet – de raad publiceerde al in juli 2005 een apart advies over dit onderwerp.
‘Digitalisering en medialisering bieden zowel kansen als risico’s’, zegt Swaab. Tegenover de wereldwijde ontsluiting van informatiebronnen via het web, zo constateert de raad in de Agenda, staat de toenemende monopolisering van die informatie door multinationals, die grootscheeps bronnen en rechten opkopen om die exclusief te kunnen exploiteren. ‘Alles wat ooit met publieke middelen gemaakt is, moet publiek toegankelijk blijven’, zegt Swaab. ‘Binnen afzienbare tijd’ stelt zij een raadsadvies in het vooruitzicht over de auteursrechtelijke consequenties van deze stellingname.
Een andere belangrijke bron van cultuurparticipatie ziet de raad in de amateurkunst, die meer steun van de overheid verdient. Zo moet er een apart subsidiefonds voor amateurkunst komen. Het mes van de amateur snijdt aan twee kanten, zegt Swaab. ‘Zelf viool leren spelen is óók een vorm van kunstonderwijs.’ Ondanks recente programma’s en extra investeringen in cultuureducatie maakt de raad zich ernstige zorgen over de staat daarvan, binnen én buiten de schoolmuren. Met de muzische vakken (muziek en zang, dans, drama en tekenen) is het in het onderwijs ‘treurig gesteld’, filmeducatie is ‘nog zeldzamer’. De meeste aandacht behoeft het onderwijs in de Nederlandse taal. Swaab: ‘De literatuurlijsten voor scholieren worden steeds korter.’ Behalve de leerlingen in het algemene onderwijs lijden ook hun docenten aan dit gebrek, en de kunstenaars in spe op de vakopleidingen: de laatste groep dreigt een achterstand op te lopen die ‘niet meer in te halen is’.
Dat kan zo niet langer, want daardoor komt een andere prioriteit uit de Agenda in gevaar: cultuuroverdracht. Gebrekkige beheersing van de moedertaal en geringe kennis van de eigen cultuur leiden automatisch tot gebrek aan begrip voor de vele andere talen en culturen die de Nederlandse samenleving inmiddels doorkruisen. Diversiteit, constateert de raad, is al jaren een speerpunt in het kunst- en cultuurbeleid. Maar de pogingen om die diversiteit recht te doen, zijn te lang blijven steken ‘in een eenzijdig accent op etniciteit’. ‘Er zijn veel meer verschillen tussen mensen die van belang zijn’: tussen jong en oud, tussen ‘digirati’ en ‘digibeten’, tussen gelovigen en atheïsten, tussen de leerling die CKV-vouchers krijgt, en zijn moeder die graag een betaalbare schildercursus zou willen volgen bij het lokale centrum voor kunstzinnige vorming, maar bot vangt omdat daarvoor ‘steeds minder geld beschikbaar’ is. In plaats van de Turkse theatershow of het Kaapverdiaanse carnaval moet de overheid de assimilatie en kruisbestuiving stimuleren tussen Nederlandse en exotische stromingen, die vooral voor jongeren van allerlei pluimage een tweede natuur is en die de smeltkroes beneden het kookpunt kan houden.
Daarin schuilt ook het belang van een strategisch internationaal cultuurbeleid, dat volgens de raad in Nederland ‘nog in de kinderschoenen’ staat. ‘De Europese Unie moet meer geld steken in kunst en cultuur’, zegt Swaab, ‘en ons nieuwe kabinet moet zich daarvoor inzetten.’ Want cultureel burgerschap is essentieel voor ‘het succes van het Europese avontuur’, dat momenteel zo ver weg lijkt.
Wat het meeste opvalt aan de Agenda, is het onbekommerde pleidooi voor de open en multiculturele samenleving die de laatste tijd zo uit de mode is geraakt. ‘Daar hebben wij bewust voor gekozen’, zegt René Boomkens, hoogleraar Sociale en Cultuurfilosofie in Groningen en een van de nieuwe generalisten in de Raad voor Cultuur. ‘Maar niet voor het ietwat labbekakkerige multiculturalisme van weleer, zo van: laat duizend bloemen bloeien, dan komt alles goed. De multiculturele samenleving is ook een broeinest van conflict en confrontatie. De kunsten zijn er van oudsher goed in om die zichtbaar en begrijpelijk te maken. Denk alleen maar aan de wereldwijde strijd om de Deense Mohammed-cartoons. Daarom moet cultuur zoveel meer aandacht krijgen van de overheid.’
Met die stellingname gaat de raad ook zelf de confrontatie aan. Geert Wilders’ Partij voor de Vrijheid bepleit de afschaffing van vrijwel alle kunstsubsidies. En daarmee ook, zegt de Raad voor Cultuur in feite, van alle hoop dat er nog wat moois kan ontstaan uit de Nederlandse interculturele kookpot. Want kennis van en deelname aan cultuur is immers ‘een maatschappelijke noodzaak’ geworden ‘voor het behouden en versterken van democratische verworvenheden’. ‘Kunst en cultuur zijn decennia lang gebruikt voor flankerend beleid om andere beleidsprioriteiten te verwezenlijken’, zegt Boomkens. Zoals recent nog, als nuttig instrument voor een economische politiek ter bevordering van de ‘creatieve industrie’. ‘Wij benadrukken dat zij een waarde op zich vormen.’
Op het oog zeilt de raad keurig op de dominante wind in het politieke establishment: er zit weinig licht tussen het ‘culturele burgerschap’ uit de Agenda en het ‘actieve burgerschap’ uit het regeerakkoord. Maar dat biedt geen enkele garantie, getuige het politieke lot van eerdere raadsadviezen. Tegenover het moedige filosofische betoog staat een zekere vrijblijvendheid. Zo laat de Agenda zich niet uit over de hoogte van het EU-budget voor cultuur – zoals hij nergens concrete bedragen noemt, en nauwelijks concrete maatregelen voorstelt, afgezien van dat nieuwe fonds voor amateurkunst. Swaab: ‘Over bedragen zeggen we nog niks. We gaan eerst eens rustig praten met de nieuwe minister.’