Interview

Afrika-correspondent Koert Lindijer ziet dagelijks hoe weinig het Westen snapt van ‘zijn’ snel veranderde continent

In zijn nieuwe boek Een wolkenkrabber op de savanne schrijft journalist Koert Lindijer over zijn veertig jaar durende correspondentschap, de omwentelingen in Afrikaanse landen en de vele gruwelijkheden die hij aanschouwde.

Saskia Houttuin
Afrika-correspondent Koert Lindijer voor zijn huis in Nairobi, Kenia. Beeld Rogers Ouma
Afrika-correspondent Koert Lindijer voor zijn huis in Nairobi, Kenia.Beeld Rogers Ouma

Omschrijf zijn boek vooral niet als zijn memoires – daarvoor heeft Koert Lindijer (69) toch niet zeven jaar op zijn skippybal aan zijn bureau zitten zwoegen? ‘Ik heb wel eens met Meles Zenawi in één bed geslapen’, zegt hij, verwijzend naar de voormalig leider van Ethiopië. ‘Maar moet dat nou in een boek?’

Nee, een aaneenschakeling van persoonlijke ontboezemingen is Een wolkenkrabber op de savanne zeker niet. Lindijers nieuwste werk laat zich misschien wel het best uitleggen als een ooggetuigenverslag van hoe een continent verandert. Een journalistieke tijdreis, waarin de Afrika-correspondent – sinds 1983 voor NRC en later ook voor de NOS – de lezer meeneemt langs veertig jaar geschiedenis in Oost- en Centraal-Afrika. De hongersnood in Ethiopië, de genocide in Rwanda, de val van de Zaïrese president Mobutu: stuk voor stuk historische mijlpalen, waarvan Lindijer vanaf de eerste rij verslag heeft gedaan.

Al die tijd bleef Nairobi, de hoofdstad van Kenia, zijn thuis. Hij trouwde er met Margaret en werd vader van zoons Kevin en Marvin. In de jaren tachtig betrok hij een bungalow aan de zuidrand van de stad. Een weelderige lap groen die ooit tot de koffieplantage van de Deense auteur Karen Blixen behoorde. ’s Nachts hoorde je de leeuwen brullen. ‘Nairobi was toen nog een tuinstad’, vertelt hij vanaf een tuinstoel op zijn veranda, ‘en zoals de meeste koloniale hoofdsteden gebouwd en gestructureerd voor de overheersers. Dus de witten, de Britten. Het is een stad gesticht op basis van apartheid.’

Aangenaam voor een selecte groep dus?

‘Dat is nog steeds zo, maar nu is het apartheid op basis van wat er in je portemonnee zit. Je ziet hier meer rijkdom dan in Amsterdam. Overal zie je terreinwagens. Maar ze rijden vlak langs een wereld van sloppenwijken. We dachten eerst dat de armoede te verhapstukken was, dat het tijdelijke groeistuipen waren. Dat bleek niet het geval. Het zijn nu echt gescheiden werelden. Toen ik hier aankwam was er nog dat vleugje hoop op een nieuwe toekomst na de onafhankelijkheid van 1963. We horen bij elkaar. We gaan voor elkaar zorgen: ubuntu. Dat is vervlogen.’

Je beschrijft hoe de urbanisatie van Nairobi, en ook van andere Afrikaanse steden, heeft bijgedragen aan verpaupering. Anderzijds zie je ook de vooruitgang die het heeft gebracht.

‘Ik denk dat urbanisering onvermijdelijk is. Het idee is: het arme platteland trekt naar de steden en vindt werk in de industrie. Zo wordt er meer geld verdiend, komt er een intellectuele klasse op die meedoet aan het democratische spel, die ideeën in de maatschappij brengt. Dat is het ideale plaatje. Maar je ziet hier dat het totaal ongecontroleerd is. Er is een middenklasse opgekomen in de jaren negentig die zijn status juist niet dankt aan hard werken. Nee, het is corruptie. Pure diefstal.’

Wat deed jou ooit besluiten om je spullen te pakken en naar Kenia te verhuizen?

‘Ik ben een product van de jaren zestig, het einde ervan, en begin jaren zeventig. De wereld stond open: iedereen die een beetje creatief was, vond zijn weg. Het kon niet op. En ik heb heel de tijd gedacht: ik wil weg uit Nederland. Dit benauwt me, dit is me te klein. Ik wil niet in deze natte grond worden begraven. En na verkennende reizen door Azië, Latijns-Amerika en Afrika besloot ik naar Afrika te gaan. Daar was zó veel aan de hand, in die periode van na de onafhankelijkheid: hoe worden staten gevormd, hoe gaan zij een rol spelen in de wereld? En ik kwam ook naar Afrika omdat het hier geweldig prachtig mooi is. De schijnbaar lege landschappen, om daar te verkeren… Dat geeft een gevoel van vrijheid. Het brengt je terug tot wie je bent: een klein stipje op de aarde met evenveel belang als die ene steen in de woestijn.’

Koert Lindijer bij zijn huis in Nairobi, Kenia.  Beeld Rogers Ouma
Koert Lindijer bij zijn huis in Nairobi, Kenia.Beeld Rogers Ouma

Een gedachte die veel mensen juist benauwt.

‘Mij dus niet. Het geeft mij perspectief en heeft de gang naar de psychiater altijd onnodig gemaakt. Of het nu na de genocide in Rwanda was of de hongersnood in Ethiopië of welke smerige oorlog dan ook: als ik weer terugkeer naar de basale dingen in het leven, voelt mijn mind weer als gezuiverd.’

Je eerste grote reportagereis was in 1984 naar Ethiopië, tijdens de hongersnood. Het was daar zo ellendig dat de typist van NRC je vroeg of wat je haar vertelde werkelijk allemaal was gebeurd.

‘Daar zag ik zo veel dood, zo veel ellende. In Korem (stad in het noorden van Ethiopië, red.) werden elke dag zo’n honderdvijftig lichamen uitgelegd op de begraafplaats. Mensen stierven vooral ’s ochtends vroeg, als het licht begon te worden. Zeker in de hooglanden van Ethiopië kunnen de nachten koud zijn. Het lichaam kan dat dan niet meer hebben en dan ga je net over de streep. Zoiets massaals had ik nooit eerder gezien; ik zag het als een groot onrecht.’

In Een wolkenkrabber op de savanne beschrijft Lindijer hoe zijn kijk op de mensheid in die periode onherroepelijk veranderde. Het zou slechts de eerste van vele reizen zijn waarin rampspoed of grof geweld centraal stond. En toch, schrijft hij, wilde hij zich afzetten tegen de ‘nieuwscowboys’ die dergelijke gebeurtenissen als decor zagen voor hun spannende oorlogsverhalen. Liever ging hij op onderzoek uit, wilde hij uitleggen waarom iets gebeurde. De genocide in Rwanda, in 1994, was een dieptepunt. In honderd dagen tijd kwamen achthonderdduizend Rwandezen om het leven. Daar daalde bij Lindijer het besef in ‘dat het laagje vernis dat we beschaving noemen, flinterdun is. Soms is doden een fluitje van een cent. In iedereen schuilt een potentiële moordenaar.’

De moordpartijen waren nog gaande toen je daar verslag deed. Wat is je bijgebleven?

‘In Rwanda heb ik meegemaakt dat kennelijk een kritisch deel in de hersenen kan worden uitgeschakeld. En wat het met iemand doet wanneer een regime aanzet om te denken over medemensen in de term van kakkerlakken. Hoe iemand bereid kan zijn om zijn buurman te vermoorden, of haar beste vriendin. En dan ook haar kinderen, door ze tegen de muur kapot te slaan.

‘Het deed mij denken aan De pest, de roman van de Franse schrijver Albert Camus. Op het moment dat ik er middenin zat realiseerde ik het mij nauwelijks, al die absurde dingen was ik als normaal gaan ervaren. Tot ik eruit stapte en mij afvroeg waarom ik geen lijken meer rook. En dan moest ik nog terug, weer een normaal mens worden.’

Hoe deed jij dat, weer normaal worden?

‘Gewoon, rust houden. Hier op deze compound had ik mijn familie, mijn opgroeiende kinderen. Mijn tweede zoon is geboren tijdens de genocide. Menselijkheid ervaren, de fun van het leven. En ja, natuurlijk, tot op de dag van vandaag sta ik, als ik langs de kant van de weg een dode gazelle ruik, weer op scherp. Het brengt krassen op je harde schijf teweeg, maar die schijf is wel blijven werken.

‘Soms voelde ik me schuldig. Dan dacht ik: ik loop rond als een koude kikker, waarom huil ik niet? In Rwanda was mijn hart al vrij snel gesloten. Als ik dat niet had gedaan, was het de vraag of ik daar zonder al te veel scheuren uit was gekomen.’

Hielp het schrijven daarbij?

‘In ons vak heb je toch het idee dat je een soort scherm met je meedraagt. Je bent er bij, maar je hoort er niet bij. Ja, je bent overwerkt. Ja, je slaapt niet meer. Maar op de spanning danst mijn pen. De stukken die ik het makkelijkst heb geschreven, zijn de stukken uit het veld over dit soort situaties.’

Er waren in die tijd ook belangrijke machtswisselingen. Je interviewde bijna alle grote leiders in de regio: Laurent Kabila in de Democratische Republiek Congo, Yoweri Museveni in Oeganda, Meles Zenawi in Ethiopië – in het begin nog revolutionairen met nieuw elan en grote dromen over democratie en welvaart. Isaias Afewerki, de huidige president van Eritrea, vertelde jou vanuit de schuilkelders een liberale democratie te willen. Maar uiteindelijk ontpopte hij zich tot het type autocraat waartegen hij als verzetsleider streed.

‘Politici zijn monsters. Dat geldt in Afrika ook. Vlak na de onafhankelijkheid is het idealisme hier aan de macht; je kunt nog steeds met politici hier spreken die je vertellen dat ze in de politiek wilden om iets goeds te doen. Dat idealisme vervloog, en langzaam maar zeker werd iemand geen parlementslid meer omdat hij iets wilde veranderen, maar om rijker te worden. Kenia heeft daar het voortouw in genomen, hier bestaat een vulgaire politieke klasse. It’s our time to eat.’

En toen kwamen er mannen…

‘...die het heel anders deden! Een nieuwe groep leiders, gewapende intellectuelen, ontdaan van die ideologische bagage. Noem me maar Yoweri, zei de nieuwe Oegandese president Museveni in zijn eerste persconferentie, waar ik bij was. Wat heerlijk dat het eenvoudige mensen waren, met wie je een kopje thee kon drinken. Isaias Afewerki van Eritrea in zijn spijkerbroek: dat gaf allemaal het gevoel van: wauw, dit zijn nieuwe bevrijders. Maar we hebben onderschat dat het gewoon arrogante militairen waren. En dat hun mentaliteit was: wij geven orders, jullie hebben maar te volgen. Wij hebben dit land bevrijd, dus bezitten wij het land. We hebben ze op een te hoog podium gezet, ze zijn te groot geworden.’

En toch is het alternatief, een democratisch meerpartijenstelsel, volgens jou niet altijd de oplossing. Je schrijft dat pluralisme een gevaar kan vormen voor zwakke staten, dat democratie juist tegenstellingen kan aanwakkeren.

‘Ik heb altijd gevonden dat Afrika zijn eigen weg moet vinden, op basis van cultuur, landschap, en mentaliteit. Het is een proces. Dat is een waardeloos woord, maar het is wel zo. De totale mislukking van het kolonialisme laat zijn sporen na. In het Westen wordt niet goed begrepen wat honderdvijftig jaar koloniale tijd hier aan trauma heeft teweeggebracht.’

Koert Lindijer: ‘In het Westen wordt niet goed begrepen wat honderdvijftig jaar koloniale tijd hier aan trauma heeft teweeggebracht.’ Beeld Rogers Ouma
Koert Lindijer: ‘In het Westen wordt niet goed begrepen wat honderdvijftig jaar koloniale tijd hier aan trauma heeft teweeggebracht.’Beeld Rogers Ouma

Je schrijft dat de journalistiek ook een periode van dekolonisatie doormaakt. In hoeverre is ze daarin geslaagd?

‘We hebben maar ten dele de westerse vooringenomenheid over het continent kunnen wegnemen. Ik bedoel, als de vrouw van Trump hier met een tropenhelm op komt, denk ik: dit soort mensen begrijpt dus niet wat hier aan schade is aangericht door mensen met zulke helmen op. De verhouding tussen de witte en de zwarte wereld is nog steeds niet in verhouding. Dat moet je wel erkennen.

‘Toen ik hier kwam paste Afrika in de journalistiek zolang het bijdroeg aan de westerse blik op de wereld. Er werd geen enkele poging gedaan om daar iets aan te veranderen. Het klinkt nu bijna idealistisch als ik zeg dat ik in die tijd vanuit de gedachten en gevoelens van Afrikanen wilde schrijven.’

En daar is nu veel meer belangstelling voor?

‘We zijn zo verschrikkelijk brutaal geworden in dit vak, we willen nog net niet de slaapkamer van mensen binnenkomen. Hoe er verslag wordt gedaan van oorlog, honger. Dat je dochter net is vermoord en je de vraag krijgt: hoe voelt u zich nou? Ik vind dat dus pornografische vragen. Natúúrlijk voel je je ellendig.

‘Zoals ik in mijn boek schrijf: ja, het was nodig om wat meer saus over het eten te doen. De krant was in de jaren tachtig één grijze massa, je had het maar te lezen. Misschien stond er een foto bij. Hoe saaier, hoe beter. Dat veranderde in de jaren negentig met televisie, tijdens de eeuwwisseling door het internet. Maar onderhand is de saus belangrijker geworden dan het gerecht zelf. We doen nu wel héél erg ons best om de aandacht te trekken. En dan heb ik het nog niet eens over de digitale wereld, waarin wordt gekeken hoe vaak iets wordt aangeklikt.

‘Het hoort ook een beetje bij de tijd. Dat er nu fotootjes van de correspondent bij onze stukken staan – ik vind dat echt ridicuul. Wij behoren anonieme mensen te zijn. Ik heb altijd gevonden dat wij totaal onbelangrijk zijn. Wat mij betreft mag het à la The Economist, stukken zonder namen erbij. Vanuit het diepste van mijn hart zeg ik dat.’

Maar als je een prijs of zo wint, dan ben je toch blij met de erkenning?

‘Dat is net even anders. Als je waardering krijgt van collega’s, als je iets goed doet, dan word ik ook onder mijn ballen gekieteld. Natuurlijk is dat zo. Maar ja, trek het niet uit mijn bek wat ik van journalistieke prijzen in Nederland vind, dat is allemaal incest. Toch?’

Je begon als correspondent in de tijd van stenotypisten die je verhaal via krakerige telefoonlijnen optikten, cassettebandjes gaf je mee aan KLM-stewards. Het was een tijd waarin het allemaal niet zo snel hoefde, omdat het simpelweg niet snel kon. Nu dat is veranderd: welke invloed heeft dat op jouw werkwijze?

‘De vrijheid van de correspondent is ingeperkt. Wij correspondenten maakten de krant. Nu zijn we leveranciers geworden van een krant die in Nederland wordt bedacht. De irritatie die ik voel als mensen me voor een reis vragen wat ik ga doen: hoeveel verhalen ga je schrijven, wanneer lever je ze in? Ik ben nog niet eens vertrokken! Wanneer kunnen we het inplannen? Aargh. Als ouwe lul kan ik nu zeggen: het respect voor ons is verdwenen. Maar uiteraard hoorde ik die geluiden in de jaren tachtig al van de oudere correspondenten.’

Je wordt dit jaar 70.

‘Ik geloof dat ik inmiddels de oudste werknemer van de krant ben. Het zwarte gat is onvermijdelijk, als je zeven jaar ergens mee bezig bent en je moet opeens weer mee in de maalstroom… ik ben gezond, behalve mijn rug, die wordt niet meer beter. Komt door al het reizen, is me verteld. Ik moet mijn fysieke toestand in ogenschouw nemen. Ik hoop dat de krant de souplesse heeft om mij aan te houden op wat ik kan toevoegen. Lange verhalen, essays. Ik ben een reiziger op een kameel. Langzaam. Als het te snel gaat, roept dat te veel vragen bij me op.’

Daags na ons gesprek gaat Lindijer met zijn vrouw Margaret op huizenjacht langs de Keniaanse oostkust. Nairobi is te onaangenaam geworden. Nog liever settelt hij in de halfwoestijn van Samburu, in het onherbergzame noorden van Kenia, waar zijn boezemvriend Lonis in een kraal verblijft, Resim, een gehucht zo klein, dat het niet vindbaar is op Google Maps.

Waarom Samburu?

‘Omdat het daar over de meest basale dingen gaat: praten, broederschap. Eenheid met de natuur. Een glas water dat als een glas champagne smaakt. De geboorte van een kind dat tot gigantische vreugde in de wijde omgeving kan leiden, de besnijdenis van jongemannen waar een jaar lang naartoe wordt gewerkt. Het kan best dat ik onder de grond ga in Samburu, al raakt het vanwege de aanhoudende droogte daar steeds meer in the back of my mind. Maar ik denk erover na: wat voor luxe zou ik nodig hebben? Een bed, een matras, een kist met een hangslotje met daarin mijn computer en muziek. En mijn e-reader. Elektriciteit komt van de zon, water kan met de ezel worden gehaald, zoals iedereen het daar doet.’

Net als de Samburu zie je jezelf als een nomade.

‘Ik voel me nergens gelukkiger dan bij een kampvuur, bij het slachten van een geit. Dat mensen me iets vertellen zoals ik het nog niet had bekeken. Met je voeten in het hete zand of in de koele blubber staan – dat is ook de leukste kant van mijn werk. Het gevoel te hebben van: ik heb iets te vertellen. Ik heb een rol te vervullen.’

Koert Lindijer: Een wolkenkrabber op de Savanne. Atlas Contact; € 24,99. Verschijnt 7 februari.

De geboren Rotterdammer Koert Lindijer (69) is sinds 1983 correspondent in Afrika voor dagblad NRC en NOS Radio. Hij kreeg in zijn carrière de Dick Scherpenzeel-persprijs, de ereprijs Journalist voor de Vrede van het Humanistisch Vredesberaad en de Lira Correspondentenprijs. Hij schreef eerder over Afrika al de boeken Kraal in Nairobi, Terug naar Rwanda, Bittereinders en De vloek van de Nijl. De laatste twee boeken werden genomineerd voor de Bob den Uyl-prijs.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden