Aardbeving, een uitgelezen kans voor extremisten
Over: islamistische hulp aan slachtoffers van de aardbeving..
Een jaar na de tsunami-ramp wordt de hulp overal kritisch onder de loep genomen, terwijl in de bergen van Noord-Pakistan duizenden daklozen vol vrees afwachten of hulp hen nog zal bereiken voor zij doodvriezen.
Maar ook over de hulp na de aardbeving in Pakistan, op 8 oktober, woedt een heftig debat, vooral over de prominente rol die hulpverleners van extremistische moslimgroeperingen spelen. Sommigen van hen zijn openlijk bewonderaars van Al Qa`ida. Vriend en vijand geven echter toe dat zij de slachtoffers van de aardbeving snel en doeltreffend hebben geholpen, beter misschien wel dan de regering, het leger en de internationale organisaties.
Er is vorige maand op een internationale donorconferentie alsnog veel geld, 5,4 miljard dollar, aan extra hulp toegezegd. De grootste radicale moslimpartij, de Jamaat-e-Islami, ziet de buitenlandse hulp echter vooral als een bedreiging, als `een poging onze onderlinge solidariteit kapot te maken`, in de woorden van Jamaat-leider Qazi Hussain Ahmed.
Vooral in de eerste weken na de ramp waren de `humanitaire jihadi`s` het zichtbaarst voor de slachtoffers. Minister van Binnenlandse Zaken Aftab Khan Sherpao moest toegeven dat zij `de reddingsboei van onze reddings- en hulpwerk zijn`. Het leger, dat in de getroffen gebieden de dienst uitmaakt, had aanvankelijk moeite over te schakelen van een repressieve naar een dienende rol. De internationale hulpverleners die toestroomden, misten elke coördinatie. Maar dat is inmiddels sterk verbeterd en de moslimgroepen voelen zich nu in het defensief gedrongen.
Op de website van de Jamaat-e-Islami (www.jamaat.org) protesteert Qazi Hussain Ahmed tegen het sluiten van scholen die door islamistische studenten in het rampgebied worden bestierd. Unicef, het VN-kinderfonds, zou de regering en het leger daartoe hebben aangezet, omdat Unicef zelf scholen opzet. `Ze willen met dwang hun ideologie in de geesten van onze jeugd gieten.`
Hij beschuldigt de regering van president Musharraf er verder van de weg vrij te maken voor een machtsovername door de NAVO in het rampgebied, met soldaten die onder het mom van hulpverlening komen. De Jamaat-leider bezweert dat zijn partij en de humanitaire tak, Al-Kidmat, zich niet zullen laten verjagen. Het verschaffen van tijdelijk onderdak en de wederopbouw van moskeeën, scholen en madrassa`s (koranscholen) hebben prioriteit.
Een nog militantere en gewelddadiger groepering, Jamaat ud-Dawa (JuD), is ook zeer behulpzaam onder de getroffenen. Op haar website (www.jamatuddawa.org) vraagt zij haar aanhangers om geld te schenken om honderdduizend offerdieren te kunnen kopen voor de slachtoffers van de aardbeving. In het tijdschrift van de groep, Ghazwah, schrijft de tweede man, Hafiz Abdur Rehman Makki, dat geen enkele instantie zoveel hulp verleent als zijn beweging en dat de JuD `de gehele hulpverlening en wederopbouw alleen aankan` (zie: www.islaminterfaith.org). Buitenlandse hulp is uit den boze: `Denk er aan, broeders, door hun hulp te aanvaarden, zul je je eer verliezen. Je zult hun slaaf worden.`
De leider van JuD, Hafiz Muhammad Saeed, heeft in het blad gezegd dat de ramp het gevolg is van `het zondige beleid van de heersers` van Pakistan. Ghazwah schrijft dat de enige manier om rampen te voorkomen de omverwerping van de ongelovige regering is en de vestiging van een moslimstaat. Het blad stelde met trots vast dat de JuD, ondanks de reputatie van moslimterroristen, steun heeft gekregen van een keur aan internationale hulpinstanties van het Rode Kruis tot de VN en zelfs Amerikaanse clubs. Amerikaanse soldaten die hun opvangkampen hadden bezocht, zouden onder de indruk zijn geweest.
Daarmee is meteen het dilemma weergegeven: internationale hulporganisaties zoeken naarstig naar plaatselijke partners om de slachtoffers beter te kunnen bereiken en stuiten dan op islamistische clubs. Soms blijken hulpverleners nog maar kort daarvoor extremistische moslimstrijders te zijn geweest, die in het buurland India aanslagen hebben uitgevoerd. Het rampgebied omvat het omstreden en explosieve Kashmir aan beide zijden van de grens tussen Pakistan en India.
President Musharraf zei aanvankelijk dat hij alle hulp zou toelaten, maar vorige week sloeg hij een aanmerkelijk hardere toon aan. Samen met premier Shaukat Aziz liet hij officieel weten dat de regering `subversieve activiteiten van een minuscule minderheid` niet zou toestaan in de getroffen provincies (zie: de Pakistaanse krant Dawn.com). Zo wordt het gebied weer wat het was voor de aardbeving het tot rampgebied maakte: de moeilijk bestuurbare regio vol terroristische strijders, van Al Qa`ida, van de Afghaanse Taliban, van de Kashmiri`s en het Pakistaanse moslimverzet.
De aardbeving schiep een tijdelijk gezagsvacuüm (opeens mochten buitenlanders zo maar het tamelijk gesloten gebied in, ook journalisten). De onafhankelijke Pakistaanse Mensenrechtencommissie (PHRC) was een van de eerste organisaties die waarschuwde voor het gevaar dat de islamisten een uitgelezen kans zagen om zieltjes te winnen. PHRC-voorzitter Asma Jahangir zei: `als een regering niet meer functioneert en er geen alternatief is behalve militante islamisten, dan hebben de mensen geen andere keus dan zich aan hen over te leveren.`
De commissie heeft veel aanvaringen met de islamistische partijen gehad, maar evenzeer met de regering en het leger. In een rapport van eerder deze maand stelt de commissie dat het leger, dat onder de bevolking toch al niet populair was, door de chaos en het uitblijven van hulp in de eerste weken na de aardschokken, alle vertrouwen heeft verloren. Hard optreden tegen protesten in november maakte dat nog erger. Na een onderzoek ter plekke stelt de commissie vast dat het leger de hulp beter organiseert, maar nog steeds bijna niet luistert naar de getroffen bevolking, waardoor het wantrouwen is gebleven.
De overheid is corrupt, schrijft de commissie, en er doen in het rampgebied allerlei verhalen de ronde over misbruik van hulpgelden door functionarissen van de overheid en het leger. Soms is het waar, vaak zijn het geruchten - maar de uitwerking is in beide gevallen slecht. Alle informatie over hulp en wat ermee gebeurt moet daarom openbaar zijn. De overheid en hulpinstanties moeten luisteren naar plaatselijke clubs, buurtgroepen en individuen.
Mét de plaatselijke bewoners moet aan de opbouw worden gewerkt, bepleit de commissie, waarbij ze betaald werk moeten krijgen. Mét hen moeten verdwaalde kinderen bij hun familie worden teruggebracht, alleenstaande vrouwen worden opgevangen, hulp bij traumaverwerking worden verleend. En dan juist níet met de islamistische groepen in het veld; alleen direct met de slachtoffers aan het werk gaan, kan hen bij de islamisten weglokken. Want de meesten wenden zich tot de `humanitaire jihadi`s` in arren moede.