Aangebrand 50 Cent voor een zanderige wc-bril het Strand
Nederlanders hebben een kort lontje, we zijn kort aangebonden, blijkt uit onderzoek. Er was een overheidscampagne voor nodig om dat onder ogen te zien....
Zweetlucht, vuilnisstank en oververhitte medestedelingen. Op dagen met temperaturen boven de 30 graden wordt het tijd de broeierige stad even te verlaten. Zwemkledij aanschaffen in de uitverkoop (twintig minuten zwetend wachten voor de kassa) en dan ontspannen uitwaaien aan zee.
Die ontspanning zou moeten beginnen bij het Amsterdamse station Lelylaan. De goedgemutste beveiligers doen hun best tijdens hun ronde. ‘Wow’, vleit een van hen. ‘Wat een lange haren. Prachtig zeg.’ De aangesproken dame is duidelijk niet gecharmeerd. ‘Rot op klojo!’
In de trein luisteren passagiers ongemakkelijk naar een smakkend zoenend stel. ‘Moet dat nou?’, fluistert een vrouw.
Voordat het lontje van de vrouw is opgebrand, ontsteekt het stel zelf in woede. ‘Jij! Jij bekijkt het maar!’ De jongen pakt zijn groene, door een biermerk gesponsorde strandtas en staat op. ‘Rustig’, sust zijn partner. ‘Nee, niets rustig!’ De hele coupé kan gelaten meegenieten tot de trein Den Haag Centraal heeft bereikt. Niemand zegt iets van het geschreeuw, de passagiers staren uit het raam.
Na een lift is het strand in zicht. Eerst nog de parkeerplaats over, waar een witte Opel Astra achter de sleepdienst is vastgeklonken. Zeker vier auto’s zullen nog volgen. Ze staan niet binnen de witte lijnen, waardoor ambulances er niet door zouden kunnen, legt de medewerkster van de sleepdienst vriendelijk uit. Omstanders weerspreken dat. ‘Die hufters willen alleen makkelijk geld verdienen.’
Bij het Scheveningse paviljoen La Cantina is het lang wachten. Een man steekt voor de vijfde keer zijn vinger omhoog. ‘Hállo?’ Een bedienster meldt zich. ‘Bestellen? Dan moet je bij mijn collega zijn.’ Na enige tijd vraagt de man wie dan die collega moet zijn die hem kan helpen. ‘Die met dat legerpetje.’
Maar het legerpetje is niet aanspreekbaar. ‘Hállo!’ De vrouw van de man (die inmiddels het kookpunt nadert) zucht. ‘Geduld.’ Hij smacht echter naar bier. ‘Worden we hier vandaag nog geholpen?’, roept hij. ‘Ga je weer beginnen op het terras?’, zegt zijn vrouw en ze loopt boos het strand op. De man blijft zitten, en krijgt vijf minuten later zijn flesje Hertog Jan.
Op het strand lijkt het rustiger. Lijkt. Links verbreekt een gezin de rust met house, vóór tennist een familie en tja, die bal belandt soms op een andere badgast. ‘Godver, kijk uit je doppen eikel!’ En er is die meeuw, die in elk geval één bikini onder heeft gepoept. ‘Hè bah!’
Midden op het strand staat een meisje wiens vlieger geregeld landt tussen/op slapende zonaanbidders. Een jongetje schudt zijn handdoek uit over een onbekende buurman, die kort daarvoor al een hap zand cadeau kreeg van een langs hollend kind. ‘Let eens op!’
Tot fysiek geweld komt het op het strand niet. Maar bij de rij voor het toilet (‘50 eurocent voor een zanderige wc-bril’, aldus een wachtende) loopt de spanning op. Een man dringt voor. ‘Gozer, effe wachten!’, brult iemand en duwt de voordringer weer naar achter. Een kleine woordwisseling ontstaat, zinnen met enge ziekten.
Een dagje naar het strand leert ’s avonds dat het thuis in de stad wél rustig is. Alhoewel. ‘Buurvrouw, barbecuen bij een flat kan niet. Mijn was!’
Het kordate antwoord: ‘Ach mens, zeik niet!’
Kim van Keken