8 juli 1960: Wantrouwen tussen twee supermachten
In de vroege uren van 1 mei 1960 werd een Amerikaans U2-spionagevliegtuig neergeschoten boven de Sovjet-Unie. De piloot, Gary Powers, bracht zich met parachute in veiligheid, waarna Sovjetsoldaten hem gevangennamen. Op 8 juli 1960 werd Francis Gary Powers officieel beschuldigd van spionage tegen de Sovjet-Unie. Zijn vlucht betekende een verslechtering van de betrekkingen tussen Oost en West en was een voorbode van de Cuba-crisis van 1962.
Na het overlijden van Jozef Stalin in 1953 werd de relatie tussen de Sovjet-Unie en de VS iets beter. Stalins opvolger Nikita Chroesjtsjov leerde voor de Amerikaanse president Dwight Eisenhouwer zelfs de woorden my friend uit het hoofd. Maar het wantrouwen tussen de twee supermachten bleef groot. Eind jaren vijftig openden de VS in Pakistan een geheim vliegveld om spionagevluchten te kunnen uitvoeren boven de Sovjet-Unie.
De U2-vluchten verliepen aanvankelijk probleemloos voor de Amerikanen. De toestellen vlogen op grote hoogte en bleven onbereikbaar voor de luchtverdediging van de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken (USSR, 1922-1991). In 1960 was de Sovjetluchtmacht beter uitgerust en zeer gemotiveerd om een einde te maken aan de spionagevluchten. De Dag van de Arbeid werd groots gevierd en er was weinig vliegverkeer. Het toestel van Powers werd spoedig opgemerkt. MiG-gevechtsvliegtuigen achtervolgden de U2 en Powers werd beschoten met luchtdoelraketten. Na een voltreffer gebruikte hij zijn schietstoel. Powers had een zilveren dollar met snelwerkend vergif bij zich, maar gebruikte die niet.
Washington ontkende elke betrokkenheid. Het werd onmogelijk om dat vol te houden toen Moskou grote delen van het toestel en de levende piloot presenteerde. Het incident vond plaats aan de vooravond van een Oost- West top en deed het imago van Amerika geen goed.
In augustus 1960 werd Powers tot drie jaar gevangenis en zeven jaar werkkamp veroordeeld. Na een jaar en negen maanden werd hij geruild voor de Sovjetspion Rudolf Abel. De uitwisseling vond plaats op de Glienicke-brug tussen Oost- en West-Duitsland. Een handeling die in ontelbare spionagefilms werd herhaald.
De vlucht van Powers was een sleutelmoment in de betrekkingen tussen Moskou en Washington. Bij de eerste ontmoeting tussen John Kennedy en Chroesjtsjov grapte de Sovjetleider: ‘Wij hebben op u gestemd, meneer de president.’ Door Powers gevangen te houden, kon Kennedy’s rivaal voor het presidentschap, Richard Nixon, de vrijlating niet gebruiken voor politiek gewin. In zijn memoires schreef Chroesjtsjov dat het Kremlin verwachtte dat het met Kennedy beter zaken kon doen. Na hun ontmoeting liet de Sovjetleider zich tevreden ontvallen dat Kennedy ‘te intelligent en te zwak’ was om Moskou tegenwicht te bieden.
Het is deze overtuiging die Chroesjtsjov in 1962 deed besluiten om raketten op Cuba te plaatsen. Volgens de Sovjetleider was dat een passend antwoord op de Amerikaanse raketten in Turkije. De bouw van de lanceerinstallaties werd al spoedig opgemerkt op Amerikaanse satellietbeelden. De VS sloegen terug met een blokkade van Cuba. Na moeizame onderhandelingen kwamen Chroesjtsjov en Kennedy overeen de raketten in Cuba en Turkije te verwijderen. Later zou uit archieven blijken dat de wereld ten tijde van de Cuba-crisis ontsnapt is aan een atoomoorlog.
Hardliners in de Sovjet-Unie zagen in de noodlottige U2-vlucht overtuigend bewijs voor de onbetrouwbaarheid van het Westen. Het Russische spionagenetwerk in de VS dat vorige week werd blootgelegd laat zien dat dit sentiment nooit helemaal is verdwenen bij de Russische elite. Wederzijds wantrouwen is, vijftig jaar na Powers’ vlucht, nog altijd een wezenlijk onderdeel van de relatie tussen Moskou en Washington.